OVER DE TJITOEF.V.HET WERK VAN EEn'eVANG.DIEN. 58?

te gelijk zijnen Heiland te mogen noemen. De Vader zelf heeft ons in den Bijbel op den Zoon gewezen, tot wien wij ons dus in al onze aangelegenheden vertrouwelijk mogen wenden." Men vergelijke hiermede een betoog over dit ftitk in de Bijdr. tot de God' gel. Weten/ch. »8j5. D. III. St. 2. Bladz. 189—217. Alwaar deze zaak, naar ons oordeel, grondig en on-

wederiegbaar behandeld is. C. Van den H. Doop.

D. Bijzonder onderwijs der Jeugd. Hieromtrent komen fchoone aanmerkingen voor, Bladz. 67—77» E« Over de Biecht. Dat daarover in dit Werkje gehandeld wordt, zullen, zegt de Vertaler, Voorbcr. BI. XI, fommige lezers misfchien bewonderen, dewijl dit Werkje toch hoofdzakelijk Protejlantfche Kerkgenootfchappen betreft: dan men houde Hechts onder het oog, dat de Biecht by het Luterfche Kerkgenootfchap in gebruik is, hoewel op eene geheel andere wijze, dan in de Roomsch li. Kerk, en dus zeer onderfcheiden van deze laatfte; men leze Hechts het 2511e art. der Augsb. Confesfie, en vergelijke daarmede b. v. de jCatechisme d Fufcigc de toutes les Eglijes de l''Empire Franc. Troifième Partie. Eefon XVIII, P. 112—114. — F. Over het H. Avond* maal wordt Bladz, 79—91 zeer breedvoerig gehandeld, en daarbij onderfcheiden aangewezen, hoe een Evangeliedienaar zich omtrent menfchen van bijzonder gedrag en karakter daarin hebbe te gedragen. G. Over de verkeering des L. er aars met zijne Gemeente, ook te dezen opzigte, en vooral omtrent H. het bezoeken van Kr anken en Stervenden, vinden wij Bladz. 98—110, geer gepaste, leerzame en nuttige wenken en vermaningen. —— Hoofdlt. IV handelt van Bladz. n 1—121, over onderfcheidene omflandigheden en voorvallen in het Lceraarambt; en fchrijft voor wat men te doen hebbe bij het ontvangen van eene beroeping naar eene aanzienlijker Gemeente; dat bij de Liueratuur moet blijven beoefenen, doch niet ten koste van zijn Evangelisch Dienstwerk; dat hij met zich zeiven, zijne neiging, en zijn doel, en zijn hart moet raadplegen, of hij boeken mag en kan lezen, die den Godsdienst bedektelijk ondermijnen, of tegen het Christendom gefchreven zijn " Voor het overige is, naar §. 5., het voordeel van het lezen van Theologifche Schriften, in zoo verre men daardoor in Haat gefield moet worden, om bedenkingen en twijfelingen tegen de waarheid behoorlijk

tc