MET BETREKKING TOT DEN CHRISTEL. GODSDIENST. 7

zinnelijke aandoeningen, en toejuiching aan menfchelijk vernuft, grovelijk met geloof en Godsdienst vermengd worden.

En, zou het zoo moeijelijk te bewijzen zijn, dat het fpitsvinnig menfchelijk vernuft tot het verkeeren, of ten minde tot het verduisteren van de bekende waarheden zeer in ftaat is, daar onze pleitzalen immers, helaas! maar al te dikwerf getuigenis dragen van de kracht van dat verkeerde vernuft, dat, door gekunftelde redenen , den ftraffchuldigen, zoo niet onfchuïdig, ten minfte tot vermindering van fhaf, weet tc doen verklaren !

Wordt het dan bijna onmogelijk, wanneer men aan den invloed van dezen geest des tijds gehoor geeft, de hoofdwaarheden van den Godsdienst ongefchonden te bewaren! hoe veel te minder zal men hierin flagen, wanneer men zonder fchroom de hand aan de grondzuilen meent te kunnen liaan, waarmede die zelfde waarheden onderfchraagd worden! Deze immers, zoo lang zij niet met algemeen overleg herroepen worden, gelijk zij bij een gebragt zijn, blijven fteeds de aangewezene grondflagen van het geloof van het genootfchap, daar men zich in bevindt!

Op het Christendom kan de geest des tijds geen' minder nadeeligen invloed nemen; men befchouwe flechts, dat de opregte Christenen uiterlijk in niets onderfcheiden zijn van de valfche, en dat de eerfte aan de arglistigheid van de laatfte dus geheel blootgefteld! zijn; men ga verder na, dat het Christendom, voor het grootlte gedeelte op geloof gevestigd zijnde, het hierdoor onmogelijk is , onbetwistbare regels vast te ftellen, en dat alzoo gewaagde uitleggingen en ftoute navorfchlngen, in de zaken van het Christendom, juist de gefchiktfte middelen zijn, om het vergift te verfpreiden, waarmede deszelfs listige vijanden het zoeken te verpesten.

Maar wij hebben niet noodig na te gaan, wat de invloed van den geest des tijds, op Godsdienst en Christendom uitwerken kan. Wij kunnen, helaas! reeds genoeg aanwijzen, wat dezelve werkelijk doet. _

Hoe zigtbaar is hij reeds in den Godsdienst ingedron■gen;: waar ondervindt men niet alreeds onder ons de uitwerkfels van zijn vergiftigend vermogen! Zijn er niet onidcr.de verfchillende Godsdienftige genootschappen, die, A 4 on«