t4 IETS OVER DE weersvoorspelling.

maan op verfchillende landen en plaatfen waar te nemen valt, voort uit het land- of plaatseigen onderfcheid van luchts- en grondsgefteldheid. La mark ten minfte oordeelt, dat de mindere digtheid, welke den .ïumpkring in de heetfte luchtftreken onzer aarde van dien der meer noord- of zuidwaarts liggende landen ondcfcheidt, niet toelaat die aanmerkelijke veranderingen, .welke de maan in de laatlle te weeg brengt, gelijk over het geheel het meerder gelijkvormige in de luciwsgefreldheid der eerstgenoemde (heken verwonderlijk ca genoeg bekend is*

Terwijl zich dan haberle en andere nieuwe natuuronderzoekers roet eene ftoute vlugt tot de ligchamen van ons zouneftelfel verheffen, en de onderlinge electrkke werking van de planeten tot eenen voornamen grondflag van hun weêrkundig ftelfel maken; terwijl toaldo en zijne navolpers de maan als eene hoofdoorzaak van de veranderingen in het weder befchouwen, bepaalt zich lampadius m.-er bijzonder tot het aardfche, tot waarneming van hetgeen, wat bepaaldelijk in onzen dampkring voorvalt. Al deszelfs verfchijnfeis en veranderingen of onmiddellijk of door weerkundige werktuigen raadplegende, maar daaronder vooral de ftreek en de draaijing der winden, als meer of min waarfchijnlijke voorboden van de ftreek en draaijing, die men van dezelve te wachten heeft, waagt het onze hoogleeraar, terwijl hij tevens acht geeft op de door geluid of beweging kenbare gewaarwordingen bij verfcheidene foorten van dieren (*), voor een, twee, ja ook wel voor acht dagen gisfingen aangaande het aanftaande weör te maken, en wel met eenen aanmerkelijken graad van ftoutheid, en met eenen, blijkens zijn, gedurende het jaar 1814, gehouden dagboek, vrij grooten trap van waarfchijnlijkheid in de weêrsperiode , welke hij de regelmatige, de oost periode noemt, maar met meer weifeling en minder vertrouwen op de gegiste uitkomst in de tegengefrelde periode, welke hij met den naam van onregelmatige, west-periode, beftempelt. Ook hier

te

(*) Een jonge baars, langer dan een jaar in een dagelijks met versch water gevuld glas bewaard, voorfpelde dezen liatvmrkenner eiken aanmerkelijken regen of ftorm, door zich gewoonlijk 12 of 16 uren vóór die weersveranderingen on» ophoudelijk op en neer te bewegen.