f

naar openb. III: 14—20.

149

door eene bezigheid, die even zoo goed op eenen anderen tijd kan worden verrigt; omdat zij zich niet bewegen laten iets te doen, hetwelk hunne Christelijke gezindheid nadeelig is, of iets na te laten, hetwelk dezelve voedfel geven kan; dan wilt gij alleenlijk uwe eigene laauwheid regtvaardigen; want toegeven, dat dit de ware Godsdieuftigheid is, is hetzelfde als bekennen dat gij laauw zijt. Of kan men al te Godsdienftig zijn? Kan men eene goede Christelijke gezindheid te veel aankweeken ? Heeft het Bijbellezen, het gebed, het bijwonen van de openlijke Godsdienstoefening, het aandachtige genot des H. Avondmaals , daarop flechts eenen onbeduidenden invloed, zoodat men het zonder nadeel, om elke kleine verhindering, nalaten kan? Kan men ooit te veel liefde koesteren jegens jezus en, om zijnent wille, jegens de naasten? Maar het is nu eenmaal de wijsheid van onzen tijd, niet deugdzamer, Godsdienftiger, Christelijker te zijn, dan het de voorzigtigheid gebiedt. Een verftandig Christendom te bezitten, hetwelk men des noods aan iedereen bewijzen kan, maar hetwelk ledig is in geloof en liefde, dit heet de ware verlichting bij velen, die zich verlichten en verlichters noemen.

4. Natuurlijk houden zich deze laauwen voor goede Christenen. Zij zijn naar hunnen waan, 0! zoo veel malen beter, dan die geheel wereldgezinden, die niets naar Christendom, noch in het algemeen naar Godsdienftigbeid vragen.

Maar juist daarom zijn zij Hechter, op eenen kwade, ren weg. Beter koud dan laauw. Bijzonder, maar toch in den grond zeer natuurlijk, is deze Helling. Reeds in het algemeen kan men niets meer verwachten van iemand, die geheel dat is, wat hij is, die vast en beraden op denzelfden weg voort gaat, die naar zijne overtuiging befluit, en, zonder zich door iets aan het wankelen te laten brengen, naar het beflotene handelt. Hij heeft karakter, er is eenheid in zijn wezen. Hij weet wat hij wil. Zijn wil is niet wankelbaar, en brengt hem tot de daad zelve. Men mag hopen, dat indien hij andere iiizigten krijgt, deze hem ook tot andere belluiten zullen vervoeren , en dat, indien hij tot iets anders belloten heeft, hij ook anders handelen zal. Wij hebben ook voorbeelden genoeg, dat volflagene booswichten, of menfchen, die eenen verkeerden weg ginK 3 gen,