Ü08 kritische historie van het nibelungenlied.

Treffend (temt hugo van trymberg in den Renner met d«e verklaring in; alleen noemt hij:, onder" efgene

7afel l7fla"gd Wei'd' °°k de"

laf el. Koning alexanders wonderen, enden Ridder

met het rad; en hij befluit met de woorden:

Die/er wit fummen, jener geigen,

w7£??fn™j m' 31 deze bijzonderheden, dan zijn wij tot het beflmt geregtigd, dat er ten tijde van fre° derir. II, nieuwe, deels meer, deels min volledige verzamelingen van oude tot dezen fabelkring be rekkelijke hederen maar tevens ook verfcheideneaanvullin-

£ïd£ wTefingCn dei' daai'in begr£pene VClhale» ~' rfirhL^l? ^wifen de daarmede zamenhangende gewelke? inh 5" maar bijzonderlijk de

weikei inhoud juist dezelfde is, als die der tweede

mLT^ ^ ' »°B merkwaardiger

lclujnen moet, daar meester chünrat, klerk van bisfchop■ hlgkeinüs van passad, zich aan' derzelver einde als fchnjver bekend maakt, of liever, daar hij van vroegere uitvinders fpreekt, als bewerker. Men vind er tevens den zonderlingen Anachronismus, dat rüdiÏSf T ingevoerd wordt, maar ook de bisfchop

zelt, en dat de koningen der Burgundiërs er als zijne

ZrdeTH men^en /TZELS fPeelman swemmelin hem de tijding yan den dood dier naastbedaanden brengt.

rZlTL Valfchhe]d va" dat berigt nopens meester chunrat met bewezen.is, laat er zich niets anders denken, dan dat de bisfchop zich zeiven en markgraaf Rudiger , in ipijt van alle Historifch'e kritiek hebben willen vereeuwigen. Hoe het nu daarmede ook' geleden zij , het (trekt in allen gevalle ter aanduiding van het Ujdltip, waarop de laatfte bedanddeelen van het lied in hetzelve zijn geraakt; en wij kunnen voor het minde met zekerheid zeggen, voor welken tijd hetzelve in zijne tegenwoordige gedaante niet heeft kunnen voorhanden zijn, namelijk, met geene mogelijkheid vóór het einde der tiende eeuw, ja naauwelijks in die eeuw; daar er ons, zoo als de zaken (taan, niets overig blijft, dan de klagt, met haar berigt, waarin hij zich zeiven niet gelijk Wij t, van leugen te befchuldigen, of haar ouder dan ae laatlte gedaante van het Nibelungenüed te achten, ja

met