van het gebruik der relskleederen. 217

had, ook het rendier zich opgehouden heeft, en dat c/esar , de merkwaardighededen van Dmtschland befchrijvende, dat dier onder den naam van Os, naarhet hert geliikende (bos cervi figura) , opgegeven teert, fcö om te kunnen begrijpen, hoe die dieren talrijk genoeg geweest zijn, om kleeding voor alle Duitfchers en Galfiers te kunnen leveren, heeft men te bedenken, dat men niet zelden eeh geheel geöacht van dieren naar eene van derzelver meest in het oogvallende loorten benoemd heeft. Aangaande de pelskleederen der Scythen, der Gotten, Geten en Hurnen, zijn de getuigenisfen te menigvuldig, dan dat wij er eenige van behoeven bij

^UngSmerhand evenwel fchijnt dit gebruik bij de Duitfchers en bij andere Noordelijke volken door hunne kennis met de Romeinen verminderd, en meer en meer door het dragen van wollen kleederen vervangen te zijn. Reeds ten tijde van tacitus maakten de Duitfchers, die langs den Rijn en den -Donau, en dus het naast bij de Romeinen, Woonden, veel minder werk van hunne pelzen, dan de andere, die zich meer landwaarts in ophielden en verder verwijderd waren van den omgang en handel met vreemde volken. De laatstgenoemde Duitfchers verfraaiden hunne pelzen door velerlei omboorfing en bonte bezetfels, het waren hunne eenigfte voorwerpen van weelde, en zij konden alleen door derzelver zeldzaamheid en kostbaarheid onder hunne ■landgenooten uitfteken.

Even zoo leert ons de gefchiedenis, dat de Denen en de Zweden, naar getarte van eene door hunne zeetogten, en door hunne kaperijen en koophandel yerkregene kennis van buitenlanflfche zeden en dus ook van ge makkelijker kleedïng, allengskens wol, boomwol en zijde hebben beginnen te gebruiken, hoewel Hechts mee eenen zoo tragen voortgang, dat men het gebruik dier waren nog zeer laat als groote weelde aangemerkt heeft. In het midden van de elfde eeuw droeg de Noorweegfche koning harald IV, die eenen grooten rijkdom in de Levant vergaderd had, eenen rooden met wit pelswerk gevoerden mantel. Aan het Deentcne hot droe- men nog in de twaalfde eeuw fchaapspelzen, en toen hertig knut in een rood lakens kleed op zekere bruiloft te Ripen verfcheen, moest hij wegens deze Sakfifche dragt, bittere fchimptaal hooren van O 5 HEN"