142 * REDEVOERING

valüge omtrekken mist, welke elke kenner van vrouwelijk fchoon zoo gaarne aan haar bewondert. —

i°. Vanwaar hangt nu deze natuursgefteldheid af? is eene eerlte vraag, welke ik u beantwoorden moet: van eene betrekkelijk te groote aanwezigheid der vastere deelen van het bloed, en eene betrekkelijk te kleine aanwezigheid der vloeibare deelen, en niet, zoo als een oud vooroordeel wil, van eene hoeveelheid zwarte gal — dit denkbeeld is zeer oud, en heeft zijnen ooriprong reeds aan galenus te danken; doch latere tijaen en ontleedkundige nafporingen, hebben ons hierin beter onderrigf.— Verder zou ik u dit temperament geneeskundig kunnen verklaren, meer zeggen van de bijzondere gefteldheid der vaten van den onderbuik, en derzelver bezwaarde circulatie, en de bijzondere gefchapenheid van het bloed, ware het niet dat de aard dezer plaatfe mij zulks verbood. —

s°. En welk cenen invloed op den mensch maakt dan dit temperament? Ziet hier onze tweede vraag, met welker beantwoording ik mij liever wilde bezig houden. — Waarlijk eenen zeer zonderlingen! — Uit het te voren gezegde, verftaat een ieder ligteliik, dat wij hier niet Ipreken van fommige ziekten (Jiypochondriafis) , die zeker op het eerfte aanzigt wel eenige overeenkomst met dit temperament fchijnen te hebben, dan zou ik u fpreken van de glazen kuiten, en den duivel in de maag, en de kikvorsch in den kop, en helpen u misfchien aan het lagchen; neen! dit is geheel iets anders, en de verwisfeling hiervan komt, om dit in het voorbijgaan te zeggen, misfchien wel door de zeldzaamheid van dit temperament onder onze landlieden; in Enge' land, Spanje, Italië is dit temperament over bekend, in de Nederlanden zeer weinig. — Naarltigheid, ftü* zwijgendheid, getrouwheid tot in den dood, werkzaam; heid, fpaarzaamheid, en zedigheid, zijn zoo vele zijner deugden; en wsar vindt men onder menfchen die ■wondere geestdrift voor het fchoone, het groote en edele, die den melancholicus zoo eigen plagt ie zijnop het edele doel zijner bejagingen Haart hij dag & nacht, aan hetzelve offert hij het blinkende fpeelgoe" dezer wereld, dat kleinere zielen boeit, volgaarne op» van deze duistere en nietige aarde wendt hij zijn* zwaarmoedige blikken hemelwaarts, en meent daar} vinden, dat zijne zwartzïende oogen op deze aarde