MINSTRELS, MINNEZANGERS EN MEESTERZANGERS. 2ÓI

Onder de Angelfakfifche koningen was de Minflrel eene bijzondere bediening aan het hof. Doch onder de regering van koning richard den eersten kan men misfehien wel den grootiten bloei van het Minftrelfchap dellen.

Van ramulph, laatden graaf van Ckester, ontving lord roger van lacy het fchutsheerfchap over de Minflreh; en deze wederom dond het aan hugo van dutton en zijne nakomelingen af. Dit was ook de oorzaak, dat zij naderhand nog een eigen gerigt te Chester hielden, waar men over de voordeden, aan hun gezelfchap verknocht, beraadflaagde en van de onwaardigen rekenfehap afvorderde: niet lang voor het begin der vijftiende eeuw rigtte gaunt te Tuibury in Staffordshire een dergelijk gerigtshof van Minflreh op, welks gezag zich over de medeleden van hunne orde in de vijf aangrenzende graafl'chappen uitdrekte. Door * eene uitdrukkelijke akte waren zij gevolmagtigd om zich eenen koning der Minflreh te verkiezen, alsmede vier oud den, die het opzigt over de overigen hadden. Nog onder hendrik. den achtsten leest men, dat alle grooten en adellijken er een zeker getal Minflreh op na hielden. Maar tegen het einde van de zestiende eeuw, hadden zij reeds, door hun aanhoudend rondloopen , zooveel aan zedelijkheid, aanzien en krediet ver» loren, dat zij, volgens eene wet van koningin elizabsth, met de ftruikroovers onder eene klasfe gerangfchikt en aan dezelfde draffen onderworpen werden. En van dit tijd dip af fchijnt zoowel de naam als de de orde der Minflreh vernietigd te zijn.

Er is geen wijdloopig onderzoek noodig, om dé herkomst der Minflreh te bepalen. Van de Gallifche Barden in Brittannië damden zij zeker niet af, hoe dikwijls men dit ook al gezegd, en percy misverdaati moge hebben. Zonder twijfel zijn zij de navolgers van de oudere Angelfakfifche dichters, die misfehien veeleer met de Scandinavifche dan met de Gallifche dichters denzelfden naam voerden.

Ik merk nu nog aan, dat van deze Minflreh de oudere Engelfche Balladen en Romancen afkomdig zijn, die reeds gedeeltelijk door onze nieuwere dichters gelukkiglijk op onzen bodem overgebragt zijn.

Omtrent in denzelfden tijd, toen de Minflreh in R 3 Brit: