MOEDERTROTS.

Ziet toch eens mijn lieven jonge! Wat kan bij zijn fchoonheid halen; Ziet dien glans in 't oogje dralen.

Vrienden! hebt gij ook zoo een?

Vrienden, neen! gij hebt er geen.

Ziet toch eens mijn zoeten jonge, Altijd vrolijk en bevallig, Vriend'lijk lagchend en lieftallig.

Vrienden! hebt gij ook zoo een?

Vrienden, neen I gij hebt er geen.

Ziet toch eens mijn waarden jonge, Door den Hemel mij gefchonken; Hij maakt mij van vreugde dronken.

Vrienden! hebt gij ook zoo een?

Vrienden, neen! gij hebt er geen.

Ziet toch eens mijn dierb'ren jonge! Klets heeft voor mij grooter waarde, 'k Gaf hem voor geen goud op aarde ! Voor geen fchatten, bood het een; 'k Gaf hem nimmer, neen, o neenl

Kwam er iemand 'om mijn' jonge, En hij bood mij al de fchatten, Die de wereld moog bevatten —

'k Gaf hem nimmer, neen, o neen! Ga hij ergens elders heen.

A. W.

Vrij naar het Hoogduifsch van bürger.