ALINE EN CELESTE;

Van ti gefcheiden, vier ik ftil

Ook hier, den achtften van April, Aanminnig meisje! uw feest; 'k wil biddend u' gedenken;

Maar wie u krans of tuiltjes biedt,

Gebloemte of loov'ren zend ik niet; Neen, 'k wil van liefde en kunst, een enkel proefje u' fchenken.

Welaan! 'k fchets met een zwakke hand —.

Tot een verjaargefchenk — 't verband Van zed'Ioosheid en fmart, van deugd en kalm genoegen.

Die fchets dwingt, op mijn zwijgend graf,

Nog ligt een* dankbaar traantje u af, Wen reine wellust u den boezem zal doen zwoegen.

Aline dartelde, ongeftoord,

Op jonkheids lente-rozen voort; Dan, ach! zij merkte 't niet, dat rozen ras verbloeijeo.

Gezond verftand, noch zachte deugd

Verfierden hare ontloken jeugd; En 't vuur der laagfte drifc deed haar het hart ontgloeijea.

In zingenot en wuft gevoel

Verfmoorde aline 't waar gevoel, *t Gevoel van pligt en trouw, dat elke daad veredelt.

Niets was voor 't lafst vermaak te duur;

Zij brak de banden der natuur; En ijd'le fchïjnvreugd werd, van 't misdrijf zelfs, gebedeld»

Aline fchuwde elks bangen druk;

Geen eerbied zelfs voor 't ongeluk, (Hoe fchuld'Ioos) deed een' traan ooit in haar oogen bllnke*

Onkundig, trotsch, door fchijn gevleid,

Dacht ze aan geen God noch eeuwigheid — Maar zag 't gedroomd geluk ook ras ten afgrond zinken.

fit»