M ENGELSTUK KEN.

°VER HET NUT DAT WIJ MOETEN TREKKEN UIT HET LIJDEN VAN ONZE MEDEMENSCHEN.

(öoor c. b. f. vischer te Ludwigshurg.)

Het is eene klagt, uit den mond Van vele lijders1 op* gaande: waarom moet juist mij zoo veel ongeluk treffen? Niemand heeft zooveel te dragen, als ik; terwijl anderen de vreugd van het leven genieten , moet 'k mijne dagen in kommer en zorgen verflijtèn. Zeker Jvljsgeer uit de oudheid bragt een' zijner vrienden, toen •Jij dezen bijzonder neêrflagtig vond, op den burg,van jjUnne woonftad , waar men een ruim uitzigt over al de lager liggende gebouwen genoot. ,, Zie hier om 11 been," zeide de wijze tot den ongelükkigen, „ en °Verdenk , hoe veel ellende er reeds onder deze daken Eevvoond heeft, hoe veel er nog onder Woont, en hoê veel er in het vervolg zal wonen, en houd dan op, Over uwe wederwaardigheden te klagen, als over iets ^at u Hechts in het bijzonder drukt, daar dezelve het ^gemeene lot van de ltervelingen zijn." Het was een |evoelen van dien zelfden wijsgeer, dat, zoo alle nién|ehen hun bijzonder leed of ongemak op ééne plaats tonden zamenbrengen, ieder liever zijnen eigenen last ^eder opnemen, dan zijn aandeel ontvangen zou uit "eri opéén geftapelden hoop van ongeluk — voorzeker, 6ene bedaarde vergelijking van ons eigen lijden met dat zoo vele onzer broeders en zusters . moet zeer veel pdragen, om hetgeen, wat ons zeiven drukt, dragejiker te achten. De taal van de Heilige Schriften , tot ,"ele lijders: „ Houdt u niet vreemd over de hitte er verdrukking, alsof u iets vreemds overkwame," en s» Weet dat hetzelfde lijden aan uwe broeders volbragC wordt." Deze taal van de Gewijde Bladeren laat zich Meng, 1819. no. 9. Bb ook