498 eenige geschiedkundige bedenkingen

maal. Maar gij moet duidelijk inzien, dat dikwijls iets bijna algemeen gezegd en aangenomen wordt, herwei echter geenen grond heeft.

eenige geschiedkundige bedenkingen over db verder ingen der grieksche wijsgeeren, in de natuurkundige wetenschappen , en bijzonder in de astronomie.

z

eker Joodsch Grieksch fchrijver philo (*), zegt ƒ

viïni. l»?f>ncwraarri>£re Rinarnhhie van MOZES.. &

groote vernuften altijd eene foort van genegenheid

nieuwigheden bezitten; ook ae vermaarae /vtneeim-" redenaar isocrates (f) $s van gevoelen, dat nieir** uitvindingen den maatftaf opleveren , waarnaar tfen groote geniën kan afmeten. Beide deze plaatfen viflP' men aangehaald in zekere Redevoering van j. a nesti {£)■> die echter daarbij eene matiging voegt,*?» gende die beroemde geleerde, dat onder de dubbel"10' nige begaafdheden'van het menfchelijk vernuft, die eVe0 fpoedig tot geluk van het menschdom aangewend, S tot nadeel en verderf van hetzelve kunnen misbrflj», worden, ongetwijfeld moet worden geteld, die, als vtf8f het , ingeftbapene begeerte , om -altijd het oude verwrikken en je verdringen, die onbetoomde ïy>&\ om in alle künften en wetenfchappen, in alle inftei' lingen des menfchelijken levens, in zeden en geWO° ten, ja zelfs in Goddelijke en menfchelijke wetten c leeringen, bij alle gelegenheden, iets nieuws in te ren; — waarin zulk eene zoetigheid en als ware 1* kitteling van den geest fchijnt gelegen te zijn, dat meeste menfchen geene zwarigheid maken, om aan e^

(*) Philo Judaus in Vita Mozis P. »;. 2.

(t) Isocrates in Evagora, Editionis Parifina Coraji- W l. P. 3d.

($) Opuicula Oratoria, Vol. I. P. 305.