5iS

HET HÜISSELIJK GELUK.

het huisselijk geluk.

Welk zuiver genoegen is er, dat noch door wisfeling van fortuin, noch door rampfpoed kan verloren gaan, voor den mensch, welke hetzelve regt weet te genieten, een genoegen, hetwelk, boven rang» aanzien of pracht verre verheven, geen kind is eer>er overfpannene verbeelding, geen denkbeeldig genot, waarvan de dichters droomen, maar een Wezenlijk genot» hetwelk elk mensch kan fmaken, die een kalm geweten en een zuiver hart omdraagt , dat rustig klop' onder gematigde aandoeningen, en niet gefchokt wordt door onftuimige hevig bruifende driften? Het is b& huisfelijk geluk. Het verblijf van den deugdzamen wof»' hierdoor een tempel van zalige genieting, want alleen weet dit ie fmaken. De ondeugende, door vuig? hartstogten voortgezvveept, ontwijkt eene rustige leef* wijze. Verflaafd aan grove genietingen, die de zinne0 bedwelmen, zwoegt hij in zwijmeling van den wellust; Hij fiddert om in zich zeiven terug te keeren, en M vliegt in luidruchtige vreugde van het eene vermaak na** het andere. Eindelijk wordt hem elk genot fmakeloos» maar de verveling ftort hem op nieuw in den vorigel1 kring, daar hij het vermaak zijne fortuin, rust en ge' zondheid ten offer brengt.

Zie auist, den dertigjnrigen grijsaard, aldus voor "j treden. De aanbük eener fchoorie maagd deed hem g£ looven, dat er ook voor hem nog geluk in den -c*!j zou zijn. Vruchtelooze hoop! verwaarloosd ge'11. , Kwijnend, lusteloos fluipt hij daar heen; ziel eri\W cbaam van veerkracht beroofd, is hij onvatbaar voor d bekoorlijke geestdrift der liefde. Zijne gade kwijnt "J zijne armen, ziekte verteert zijn gèftel; wrevel over' meestert hem eindelijk, en de overtuiging, dat hij Dfa. en zich zeiven ongelukkig maakte, verplettert hem p' ra geheel. Zij, die hij aan zijnen wellust opoffrrdf' zweven voor zijne ontroerde verbeelding, en de ^° van het berouw knaagt aan zijn rampzalig leven. ^t

Verwijderen wij ons van dit fombere tafereel, 00 woning der deugdzamen te bezoeken. £0IJ.