S3é EENE KORTE OPGAAF VAN DE VOORNAAMSTE DEUGDEN

te verbeteren en de harten te vormen tot meer deugd, hij moet vermanen, aanhouden, beftraffen en wederleggen, 2 tim. IV: 3. Hij zorge dus voor het heil der menlchen door te vermanen, te verbeteren te beftraffen , en wel, naar dat de omftandigheid'het vordert, met eenen zekeren ernst, met eene zekere fcherpheid» waardigheid qn ftrengheid, 1 tim. V: 20., tit. U *3: , II: 15., doch zijne ziel moet van alle eenzijdigheid verre verwijderd zijn, opdat niets gefchiedde naar toegenegenheid, 1 tim. V: 21 ; doch echter zachteiyk, als dit toereikende is, en de redenen waarom? er bijvoegende in alle langmoedigheid en leer, 3 tU* i 2r moet ook ecn naauwkeurig en gewetenvo1 onderlcheid in acht nemen ten opzigte van ouderdom en genacht, h. v., omtrent ouden'in jaren gevorderd, i tim. V: 1. 19., omtrent vrouwen en jonge doch* ters 1 tim. V: 2. en omtrent weduwen, 1 tim. V: 3. ^oodat wij hieruit leëren , dat de Christelijke Godsdienst niet flrijdt tegen de befchaafde zeden of dat deszelfs omgang en verkeer onbefchaafd zij 'en omtrent allen een gelijk en hetzelfde gedrag poogt te houoen. Mij moet ook niet alleen tot algemeene deugde» vermanen, door bevelen voor te fchrijven, welke bij alle menlchen van even veel waarde en belang zijn, maar hij fchikke zich , dat vooral en voornamelijk moet herinnerd worden, naar eiken ouderdom, gellacht en posten, of bedieningen , waarin zich iemand bevindt, en hij toone altijd, wat er moet gedaan, wat er moet vermijd worden door dienstknechten, doof fieeren, rijken, vrouwen en weduwen, 1 tim. VI. titJ1: ~~~ .Wi n,oet zich eindelijk op dat alles, met al zijne krachten toeleggen, en al zijne vermogens daartoe aanwenden, en nooit klagen, dat de tijd, welken l»j tot nut en heil van anderen, in zijn ambt kan befteden, hem onaangenaam of ongelegen zij, 2 tim. IV* 2.; hij moet niets doen om gewins wil, opdat hij niet Ichijne met den Godsdienst als te koop te loopen,mee tiende dat de Godzaligheid een gewin zij , 1 tim. VI 5.; maar hij moet alles tot dat einde rigten, dat de waardigheid en het aanzien van onzen Godsdienst dag bu dag toeneme en uitblinke , opdat de verfmaders van denzelven de mond geftopt , en zij befchaamd worden, en zij zelfs niet het minfte in ons vin« den, wat te berispen of te veroordeelen is, opdat

du?