S?6 het OER trouwe»

„ De Jonkvrouw, die ik mij zeiven gaf

„ Laat nimmer af, „ Naar uwe twee honden te vragen : „ Beveelt mij ook deze te vorderen als pligt, „ En wordt dit door u niet gewillig verrigt, „ Zoo moet ik den kamp nog eens wagen.

De Maarfchalk roerde niet aan zijn zwaard, Staat ftil, en ftaart

Op den Jonker met ijskoude blikken:

„ Heer Jonker! waartoe ons nog verder gewond, „ Veel beter bekwam ons een vriend'lijk verbond,

„ Zoo konden wij 't minnelijk fchikken."

„ 't Is, als hakten wij vleesch op de bank, „En geenen dank

„ Heeft toch de overwinnaar te wachten; ,, Laat kiezen de rekels naar eigenen lust, „ En dien zij verkiezen, bezitt' hen in rust,

„ Dat is tech veel beter te achten."

De Jonker van steen verkropt met fmart Dien fteek in 'c hart. —

Nu lokt hij hen met zijne vingeren, Hij lokt hen zoo vriend'lijk met tong e„ met baad. En hoopt en verlangt door dat lokkeu den band

Om den hals der honden te llingeren.

Hij roept en wenkt hen met hem te gaan,

Hij haalt hen aan, Klopt zacht op de knie, in de handen; —. Vergeefs! — zij ontwijken hem, laten hem ftaan, En kiezen den Maarfchalk, en fpringen hem aan, En toonen den Jonker de tanden! Naar het Hoogduitsch ' w>

van burger.