586 REDEVOERING EN AANSPRAKEN,

flaan, onder hare wetten leven! In zulk eene maatfchappij is waarlijk liefde tot het Vaderland. — Daar is eerlijkheid, regtvaardigheid, irdchikkelijkheid, dankbaarheid, verdraagzaamheid, en welke maatfchappelijke en menfchelijke deugden wij hier meer kunnen noemen. —Daar kent men geene wangunst. Geene verdeeldheid zal haar verzwakken, geene partijfchap ontfieren. Daar draagt men gewillig hare lasten, volgt men gaarne hare wet< ten, betracht men volvaardig hare eifchen. Regt, orde, wetenfchap en deugd, kunnen daar haren invloed toonen, en zegen fchenken. —- Daar is de rust en het heil verzekerd.

Maar reeds loopen uwe gedachten mijne redenen vooruit. Uw gevoel roept u toe: Hij, die de liefde betracht, is niet Hechts nuttig voor anderen; bevordert niet fiechts het heil van het algemeen; neen! hij bevordert bovenal, en het meest, het belang van zich zeiven. — Uw gevoel is juist.

Liefde, — heil Hem, die haar bezit, vervult! Zij beloont zich zelve; zij beloont zich heerlijk. Zij toch geeft ons de eer, de achting der braven; opent ons de harten der menfchen; zij geeft ons goedkeuring bij God; brengt tot ons de gunst des hemels, en verzekert ons van dien zegen, die alles vervult, alles verblijdt. —

Liefde, — heil Hem, die haar bezit, naar hare eifchen hoort! Zij geeft een waar, een zeker genoegen; genoegen, dat nergens elders is, verkieslijker dan rijkdom en fchatten; genoegen van geene eer, geerien roem te verwachten. — Liefde, waar wij kunnen, te beoefenen; anderen wél te doen, barmhartigheid te bewijzen, — dat ichept wellust in de ziel, brengt den hemel in het hart. — Gij, Edelen in ons midden! die de liefde kent, naar hare lesfen leeft, en hare Item eerbiedigt; die fteeds voor anderen doet, wat gij kunt! Gij, kent gij betere vreugd, dan de toejuiching van het geweten is? Kent gij grooteren wellust, dan deze getuigenis aan het hart te kunnen geven: „ Ook ik ben dienftig aan Bet heil van anderen; ook ik mag tranen droogen, ramp verzachten, droefheid weren, blijdfchap fcheppen; — hief is de naakte, dien ik kleedde; daar de hongerige» dien ik voedde; ginds de ongelukkige, dien ik hielp;

daar het voorwerp, dat ik recide." Kunt gij. M.

H ! u den hemel zaliger verbeelden, dan daar de vreugd der beweldadieden te zien, hunnen zegen te hooren,

hun-