BIJ DE UITREIKING VAN E ERE TEEKENEN. 593

fflaar neen! Ik wil haar niet prijzen, zij heeft mijnen lof niet noodig; haar lof zweeft, op duizende dankbare tongen, in duizende beweldadigde harten; het goede, dat zij fticht, het heil, dat zij bewerkt; — dit oogenblik vermeldt haren roem; dit oogenblik getuigt, dat zij het goede waardeert, bevordert, dat zij de deugd bemint en eert.—— Niemand zij er dan, onder u, die haar immer miskenne, uit onkunde en vooroordeel; niemand werke hare bedoelingen tegen; niemand weigere haar eerbied en hulde, maar ieder lieve, ieder achte, ieder prijze haar. Deze pligt rust op u allen, hetzij gij haar kent of niet; hetzij gij tot hare leden behoort, of u, tot heden, bij haar niet voegen wildet; zij heeft aanfpraak op uwer aller lof, zij verdient uwer aller dank, want zij werkt aan het heil van u allen; zij tracht wijsheid en deugd, welvaart en zegen, onder 11, onder hunne kinderen, onder heel de maatfchappij te verfpreiden.

En mj, die haar kennen, tot haar behooren; — haar lof is, in deze oogenblikken, bij vernieuwing, op onze lippen, in onze harten; wij gevoelen, in deze oogenblikken, misfchien meer dan immer, hare waarde; vvij verheugen ons, dat wij haar kennen, wij dragen er roem op, dat wij hare leden zijn; — het verblijdt ons, zoo wij, in haren geest, mogen bezig wezen; het fmart ons, dat wij niet meer tot haren bloei kunnen doen, niet meer, naar haren wil, voor anderen, nuttig kunnen wezen. Geene opwekking wil ik u ge^en, om fteeds volvaardig naar hare lesfen te hooren, hare wenken te volgen, hare wetten te eerbiedigen;, geene aanmoediging immers heeft iemand uwer noodig? —— Slechts één wensch is thans de wensch Van ons allen: —- God zegene haar, in alles wat zij doet en onderneemt! .

MENC. 1819. "O* 13. Pp OVER