DE AMBTVERZOEKERS.

459

zeker eene groote gelijkvormigheid in hunne diénden, doch daarentegen eene groote verfcheidenheid in de belooningen, waarop elk hunner aanlpraak maakte. Dezen vergenoegden zich met eene onderprefecture, eén bataljon, een regement; genen fpraken van infpecteursen directeurs posten, van intendences en gezantfchap.

pen De weinig vermogenden zagen meest op

het traktement; de rijken hadden alleen eerambten in het oog; fommigen vraagden van Zijne Majefteit alleen het kruis van den Heiligen Lodewijk, eene decoratie van^ de lelie en de belofte van eene nieuwe orde.

Naauweüjks was ik het vertrek binnen getreden, of zag, dat ik reeds het voorwerp geworden was van het bekommerd onderzoek van hen, die mij omringden. Men zocht elkander onderling te misleiden, omtrent de vreeze , welke de verfchijning van een' nieuwen mededinger kon doen geboren worden. Deze las op mijn gelaat, dat ik reeds tot de vijftig jaren gevorderd, en dus voor den krijgsdienst ongefchikt was; gene bemerkte, dat ik eene ziekte onder de leden bad, welke mij beletten zou, mij op reis te begeven; de eert beoordeelde, uit mijne gefprekken, den ftand mijner befchermers, anderen waardeerden mijne verdienften naar mijn kleed. Ik fprak echter geen woord, en mijne kleeding had niets affchrikkende. Evenwel, offchoon de aanmerking van deze heeren niets minder bedoelde, dan eene onderlinge gerustftelling, konden zij echter de begeerte niet weclerftaan, om het oogmerk mijns bezoeks van mij zelven te vernemen. „ Mijnbeer wenschte onge-

twijfeld dienst bij de armée te nemen?" • vraagde

mij, op eenen zeer luchtigen toon, een jong heertje, wiens moeder , een weinig van ons afgezeten, zeer klaagde over den langen flaap van mijnbeer den graaf. — ,, Iedereen wil thans officier worden ! " —— ,', Neen , mijnheer, ik wil de loopbaan des krijgs niet binnen

treden." Minheer verzoekt wefligt eene plaats

in de administratie ?" —- vraagde daarop , met zeer veel drifts, een dik heer, welke op zijnen Roel heên

en weder waggelde. Iedereen" oordeelt zich

thans bevoegd om den Staat te beduren." - „ Ik

koester deze dwaze begeerte niet." -— „ Mijnheer wil waarfchijölijk eenen jufticiëlen post bekleeden?" —Vraagde daarop een advokaat. —-— „Dit is thans Tt a hel