BE AMBTVERZOEKERS.:

volgen. Ik bevroedde zeer fdiielijk, dat deze beleefd-, held de vrucht mijner befcheidenheid was, en ik haastte Blij, mij dezelve ten nutte te maken. Terftond ftelde zich elk op mijnen weg, en boog zich. zeer eerbiedig, terwijl men zich aan mij aanbeval, ik glimlachte bij de gedachte, dat ik reeds het onderwerp van elks verzoek vergeten had, en dat de befchcrmer , aan wien zij zich aanbevolen , zelfs de befcherrade was van genen jockey. -— Ik rad binnen bij mijnheer den graaf. Ik zag een klein mager mannetje; bleek van kleur, met helder flikkerende oogen; met eenen aangemmen glimlach; die zeer gemakkelijk fpreekt en ongaarne in de rede gevallen is. Ik bood hem mijn verzoekschrift aan, hetwelk hij met veei Welwillendheid^ aannam; mij verzekerende, dat hij, indien zulks n-ogelijk ware , aan het verzoek voldoen zou; hij gaf het echter ongelezen aan zijnen jockey. Wat den brief van den kapitalist betreft, hij gunde zich naauweüjks den tijd , om denzelven te openen en te doorloopen.

Waarlijk" zeide hij —— „ ik: befchuldig mij

„ zeiven zeer, dat ik dien goeden heer despijez,.aan 8, wien ik zoo veel verfchuldigd ben, zoolang verge„ ten heb; met zeer veel genoegen zou ik iets voor „ hem doen; dan ik vreeze,<" dat het mij niet gelukken „ zal. In het: algemeen, heb ik mij de wet voorge-

fchreven, van niemands belangen voor tc ftaan; de . „ rol van befchermheer heeft zoo veel ongenaams ; de „ gelukkigen worden ondankbaar, en de ontevredenen „ vijanden. Mijne naastbeftaanden zelfs hebben mijnen „ weerzin te.dien opzigte niet kunnen overwinnen; ook noemen zij in mij misdaad, hetgeen, wat ik deugd

noem ik heb bovendien zoo weinig invloed.

De ambten zijn zoo gering in getal! . . . ze zijn zoo „ gezocht! ... Ik zal evenwel zien, en berigten in,, ■winnen .... maar neem, mijne woorden voor geene „ beloften aan , en reken vooraf op niets. —— Laat „ uwen bloedverwant zijnen uniform maar beftellen"—zeide de jockey mij zachtjes in het oor, — „ik blijf u „ borg voor het onderprefectuurfchap." Ik zag hem met verwondering aan, en nam affcheid van mijnheer den graaf. Uitgaande, ontmoette ik juffer annette , die, de qogen nederflaande, tot mij zeide: „wees verzekerd ï3 mijnheer, dat ik n niet zal vergeten, en dat het mij

» een