,BIJ HET EINDE VAN HET JAAR l8|9.

Uw blik — die zich vol wellust baadt

In roosjes, die op !t gul gelaat Uws dierb'ren zuig'lings, aan uw vollen boezem, pronken —*

Uw blik, vol moederlijk genot.

Is lofzang, jal dankt, eind'loos , God! Voor 't jaar, waarin zijn liefde, een telgje u heeft gefchonken.

Maar ook voor u, beminnend paar!

Wier hart ontvlamde op 't echtaltaar, Voor u, blijft ook dit jaar als 't glansrijkst punt geteekend*

Wen 't reinst gevoel, waarop ge ooit boogt,

Tot eng'lenvriendlchap wordt verhoogd, Dan eerst wordt zijn waardij naar uw geluk berekend,

Dan, ach! 'k hoorde ook uw' jammerkreet,

Verlat'nen ! diep in rouw gekleed. Hier kermde een jongeling bij 't lijk der teêrfte moeder $

Ddiir fchreide een weesje om hulp of brood,

Bij 's braven vaders vroegen dood,Ginds derfde, 't bloedend hart een' vriend, een* dierb'ren broeder,

Aline! ach! 'k heb uw Ioi betreurd,

Toen 't moederhart u werd verfclieurd. Gods engel wiegde uw kindje in zoete fluimeringen,

Terwijl de doodftuip 't op uw' fchuot

De vleijende oogjes rillend floot, En 't blaauwend mondje nog tot lachjes fcheen te dwingen.

Waar goud of rang ons voor befchut;

De dood dringt in paleis en hut. Zag niet nog 't dervend jaar Vorst willems, tranen vloeijen?

Bij 't lijk van Bnmswijks Hertogin,

Onflerf'lijk door haar menfchenmin.

'tGraf wenkt, waar marmer 't fiert, en waar viooltjes bloeijetu

r. MO£H s.