3© tflTTREKSÊL

yerfaagden linneus begon te verlaten. „Nu wehschtë ik," zegt hij, „ dat ik nooit deze reis begonnen had „ want alle elementen fchenen tegen mij in ft-rijd. No' „ verwonder ik mij* hoe ik er het leven af' gebragt „ heb. Zulke moerasfen heeten hier flysx. Geen gees1„ teiijke kan de plaats der hdfche ftraffen verfchrikke,, lijker afmalen, dan deze landrtreek is, en de fyx „ der dichters kan dezelve niet te boven gaan in ijsfe. „ lijkheid. Ik mag mij dus vrij beroemen, de boorden „ van den, Jlyx betreden te hebben," Bij deze folteringen voegden zich nog die van den honger, onder eene volfcomene uitputting van krachten. Eindelijk verfcheen toch de Laplander, dien linneus verzocht had, naar eenige middelen van uitkomst om te zien. Dé vrouw, die dezelve meêbragt, zag er uit als eene fu» rie, maar geleidde toch .onze reizigers in hare hut, en ververschte hen met kaas. Niet verder voorwaarts kun» nende komen, trokken zij andermaal naar den Jcheron. Uitgeput door den honger, bereikten zij, na eenige dagen, het huis van den predikant te Lifchele, —-— Dé nachten waren hier nu niet donkerder dan de dagen, behalve wanneer de zon zich achter wolken verborg.

De Laplanders leven vóór St. Jan alleen van verrchen of gedroogden visch; maar dan beginnen zij hunne rendieren te melken, en deze melk is vervolgens hun voedfel tot in den herfst. Eindelijk Aagten zij ook eenige dezer nuttige dieren, wier vieesch hun benevens nog eenige andere door fparing verzamelde levensmiddelen, als mustrfa gulo, eekhoorns, beeren, bevers, enz., in den winter onderhoud verfchaft. Daar zij niet anders , clan vleescbfpijzen gebruiken, zoo verteert een Laplandsch huisgezin van vier perionen gedurende eiken winter omtrent dertig rendieren, hetwelkeven zoo Veel uitmaakt als tien qsfen. Water is hun drank. Hun eenig luiisvee, behalve de rendieren, heiraat in eene foort van Ichimmelachtig grijze, en middelmatig groote honden. Hunne kinderen liggen in lederen wiegen, geheel zonder windfels, en alleen in wat turfmos gewikkeld, en gedekt met rendiershuiden.

Op den 8ften Junij kwam linneus, na eene afwe» zigheid van dertien 'dagen, weder te Umea, waar hij, twee weken vertoefd hebbende, de reis nam naaf LuUa. Men ziet in de juiste befchrijving, die linneus hier meêdeelt van de mannelijke bloemen en vruchten

van