44 VROUWELIJKE KLOEKMOEDIGHEID.

vrouwelijke kloekmoedigheid.

De beroemde Franfche dichteresfe antoinette de la garde deshoulieres , ging eene van hare vriendinnen op het land bezoeken. Onder de gefprekken, vertelde men haar, dat eene der kamers van het kasteel, 's nachts , door het bezoek van een fpook ontrust werd, en dat daarom, federt langen tijd, niemand in dezelve had durven flapen. Niet Bijgeloovig noch vreesachtig zijnde, befloot de moedige vrouw, niettegenftaande haren zwangeren toeftand, om door zich zelve overtuigd te worden wat er van de zaak ware, en dus wilde zij nergens anders dan in dat vertrek gaan flapen. De onderneming was ligtvaardig genoeg, en eene jonge en beminnelijke vrouw geenszins aan teraden. In het holst van den nacht hoort zij de deur van hare kamer openen. Zij vraagt wie er is? maar het fpook geeft haar geen antwoord, bet gaat met logge fchreden en nadert, onder het loozen van zuchten. Eene tafel, aan het voeteinde van bet bed ftaande, werd omver gefmeten , en de gordijnen werden met gedruisch geopend. Niet lang duurde het of de gueridon voor het bed ging ook ten onderstboven, en het fpook naderde de dame. "Zij, weinig verfchrikt, ftak de beide handen uit, om te onderzoeken of het eene tastbare gedaante bad. Aftastende en voelende kreeg zij het bij de twee ooren, zonder dat het haar eenige moeijelijkheid veroorzaakte. Die ooren waren lang en ruig, en leverden der dichteresle veel ftof tot nadenken op. Zij durfde de eene hand niet los laten om het overige van het ïigchaam te bevoelen, uit vreeze dat het haar dan ontfnappen ■mogt, en om de vrucht van baren arbeid niet te verliezen * bleef zij in deze ongemakkelijke houding rot den dageraad toe. Eindelijk ontdekte zij, bij het eerfte morgenlicht, den veroorzaker van zoo veel onrust. Het was een groote hond, van vrij zachtzinnigen aard, die geen lust had om in de opene lucht te flapen, en daarom in de?.e kamer, die niet te wel floot, eene fchuilplaats 's nachts, kwam zoeken. Zij lachte, onder het ontbijt, hare huiswaardin, verbaasd over zoo veel moed, over haar vreesachtigheid eens helder uit.

BW