46 BIJ DftN AANVANG VAN HET JAAR lg«0»

In ons wenfchen hoogst milddadig,

Wenfchen we eiken beuzelaar, Die ons. Maandwerk hoont en lastert, .Wen 't zijn ledig hoofd ontmaskert, Meer gezond verftand, meer kunde,

En geen fchrijflust heel dit jaar,

Maar gij! door wier vlijt, wier oef'nmg,

Wijsheids fakkel helder brandt, Schrand'ren! door uw doel veredeld, Gijl die nimmer loffpraak bedelt, Leert, verlicht ons, ja, vereeuwigt,

Ook dit jaar, uw vaderland.

Doet ons nieuwe vruchten oogden,

Aan de onfteiflijkheid gewijd ; Schenkt ons beelden van gedachten, Die, bij 't wisf'len der geflachten, Glorievol geteekend blijven

Op de vleug'len van den tijd.

Leeraars van den reinen Godsdienst!

Heilvol zij dit jaar uw werk; Vormt naar jezus leer den Christen, Sticht geene eerzuil ooit voor twisten. Broederliefde is toch de hoekfteen

Van Gods vastgegronde kerk.

Gij! die aan der veegen fponde 't Smeulend levensvonkje ontgloeit,

Rijk zij u dit jaar in vinding,

Schept — door fcheiding of verbinding —

Attfenij voor 't luchtig weeffel, Dat ons hier aan de aarde boeit.

Sebraa-