BIJ, DÉN AANVANG VAN BRT JAAR l8ao.

47

Schrand'ren ! die 't belang der onfehuld

Met onwrikb'ren moed bepleit, Zielrust, fctaitt'rende eer, en voordeel, Worde u bij 't beflisfend oordeel, In de weegfchaal toegewogen,

Tolken der geregtigheid!

Wijsgeer! ftreef naar newtons glorie,

Word een' leibnitz vrij gelijk. Dichters! ed'le Bardenzpnen i

Volgt homilr's, volgt maro's toonen, Dingt naar 't eerloof, dat eens 't nakroost Strooit voor feith, voor bilderdifk.

Maar voor heel- of halfgeleerden Galmt niet flechts dit zeg'nend lied;

Neen , ons hart ontboezemt wenfchen,

Ook voor de alledaagfche menfchen,

Zelfs voor hem, die boek noch maandwerk, Almanak noch dagblad ziet.

Ja voor allen, allen bidden

Wij Gods dierb'ren zegen af. Lagchend wichtje aan 's moeders boezem! Jeugd! getooid met 's levens bloefem; Achtb'ren! wien de tijd befneeuwde,

Vreugd geleide u tot aan 't graf.

Ware wijsheid fture u veilig

Op des levens oceaan; 't Huikje, dddr, door hoop gewimpeld, Ook fchoon zorg het voorhoofd rimpelt ,

En de (tormen 't hare doen fidd'ren ;

't Huikje zal noch, kan vergaan,

Vreugd