waarnemingen, proeven en gedachten, enz. 5?

waarnemingen, proeven, en gedachten van den heer TjLESIUS en anderen, over het lichten van de zee.

(Vervolg en Slot van Bladz, 20.)

Geen wonder, dat men onder het vermenigvuldigen van zoodanige ontdekkingen, als wij tot dus verre gedeeltelijk aan onze lezers medegedeeld hebben, meer en meer het lichten van de zee aan eenige foortcn van in dezelve levende dieren heeft beginnen toe te fchrijven. -— Wij gaan over tot de waar- en proefnemin« gen van den heer tilesius, en tot de bellunen, die hij uit dezelve en uit die van andere natuuronderzoekers opgemaakt heeft. Wij zullen de Hellingen, in welke hij zijn gevoelen, nopens dit allermerkwaardigst natuurverfchijnfel, uitgedrukt heeft, zooveel mogelijk trach. ten zatnen te trekken , en hem zeiven als fprekende invoeren. De orde evenwel, die wij in dit ons op>

ftel wilden volgen, brengt mede, dat wij eene korte befchrijving van een zeediertje vooraf laten gaan, het» welk een voornaam voorwerp in het vervolg van onze befchouwing zal uitmaken.

Wij bedoelen het weekdier of de molluska, die door den heer bory de aT. vincent , monophora noctïhtca genoemd, eii op de volgende wijze befchreven is.

Een cilindervormig, vrij vast ligchaam, aan het „ eene einde dun, voorts doorfchijnend en eenigzins geelachtig. Het geheele ligchaam is vol kleine ftip. „ pen, donkerder geel van kleur; de oppervlakte is voorts bedekt met ongelijke verhevenheden, van de„ zelfde natuur, als de rest des ligchaaros. Het eenig „ bewijs van leven, hetwelk deze zeefchepfels geven, ,, is eene geringe opzwelling bij het aanraken. De leng. ,, te is zeldzaam meer dan vijf duimen; de dikte één e, duim, en alles is, als ware het, in eenen koker of D 5 „ fchee.