desiderius erasmus,

cornelius. Was hij dan zoo vroom? arnoldus. Ja, hij was de grootfte fnapper van de wereld.

cornelius. Waarom denkt gij dus zoo gunftig over hem?

arnoldus. Omdat hij eenen reiszak vol met de ruim* fte aflaten had.

cornelius. Ik hoor het £ maar de weg naar den hemel is lang, en, gelijk ik verneem, niet veilig genoeg door diefjes, die de middelde lucht/treek belegeren.

arnoldus. Zoo is het ook: maar hij was genoeg gewapend met bullen.

cornelius. In welk eene taal gefchreven?

arnoldus. In de Romeinfche.

cornelius. Dan is het immers veilig genoeg?

arnoldus. Zoo is het ook, als hij maar niet in handen van eenen geest valt, die geen Latijn verftaat, want dan zou hij weêr naar Rome moeten terug keeren, en eene nieuwe bul verzoeken.

cornelius. Worden daar dan ook bullen aan de dooden verkocht?

arnoldus. Gewis.

cornelius. Maar ondertusfchen moet ik u waarfchuwen, dat gij niet bezijden uwen mond praat, want het krielt .overal van verklikkers.

arnoldus. Ik loop ondertusfchen met de aflaten zoo hoog niet weg; maar lach flechts met de zotheid van mijn' drinkbroeder, die, daar hij anders dë grootlïe babbelaar der wereld was, het plegtanker van zijne zaligheid liever op perkement, dan op verbetering van hart en zeden vestigde.

Uit de zamenspraak, Bladz. 30, die met het flaan naar, en bejagen van kerkelijke ambten en waardigheden geestig fpot, is het volgend ftaal over waardig om tot mijn tegenwoordig hoofddoel gebruikt en aangevoerd te worden:

cocles. Maar in welken hoek van de aarde hebt gij intusfchen gezeten ?

pamphagus. Te Rome.

cocles. Hoe is het mogelijk geweest, dat memand, in zoo helder een licht, geweten heeft dat gij leefdet?

pamphagus. Ja nergens zijn brave mannen meer onbekend dan daar, zoo zelfs, dat men dikwijls, bij

het