EEN CROOT BEVORDERAAR. DER KERKHERVORMING. «5

hanno. Welk eenen biechtvader zult gij u kiezen?

thrasymachus. Dien ik als bezitter van de minfte fchaamte, en als van gezond verftand ontbloot zal heb*, ben leeren kennen.

hanno. Ja, foort zoekt foort. Maar zult gij, door hem van zonden gezuiverd, het ligchaam des Heeren kunnen gebruiken ?

thrasymachus. Waarom niet? Als ik mijne vuilnis maar flechts eerst in zijne kap geworpen hebbe; ben ik mijn vrachtje kwijt, hij moge toezien, die er mij afgeholpen heeft. •

hanno. Hoe weet gij het of hij er u afhelpt?

thrasymachus. Dat weet ik.

hanno. Waaruit?

thrasymachus. Omdat hij de hand aan het hoofd brengt, en mij, ik weet niet wat, toemompelt.

hanno. Maar als hij al uwe zonden u eens terug geeft, als hij de hand aan het hoofd brengt, dit u toemompelende : ik fpreek u van alle goede daden vrij, die ik geenszins bij u heb kunnen ontdekken, en ik geef u al uwe ondeugden terug, en laat u gaan, gelijk ik u gekregen heb.

thrasymachus. Hij moge het weten wat hij mij zegt; mij is het voldoende, dat ik geloof, van zonden vrijgefproken te zijn.

hanno. Maar zulk geloof is voor u gevaarlijk. Misfchien is het bij God niet voldoende, wiens fchuldenaar gij zijt.

thrasymachus. Waar komt gij vandaan, die mijn geweten van helder betrokken maakt?

hanno. Dat is eene gelukkige ontmoeting. Een vriend, die ons tot goede dingen vermaant, moet men voor iets wenfchelijks houden.

thrasymachus. Ik weet niet hoe wenfchehjk dit moge zijn, maar het is toch niet zeer aangenaam.

(liet Vervolg in N°. 3-> . l f 3 ÏELD*