86 FEtDHEiM EN julia.

feldheim en julia.

(Vervolg en Slot van Bladz. 43.)

Van dit trdftip af vermeed feldhetm het huis va» auer, en de vraag des burgemeesters: „Weet gij de reden niet, juultje?" was een dolkfteek in het verfcbeurde hart der beminnende. Huiverig ftond zij van haren ftoel op en trad naar het venfterraam, om haren angst te. verbergen, en deze fteeg nog hooger, toen haar oom tegen dornstein zeide: „ Gij ziet ,, hem toch zoo dikwijls, gij moest hem zelf eens vra„ gen, of wij hem eenig "leed gedaan hebben, en „ breng gij hem weder mede; — het waren toch „ fchoone avonden, ais hij bij ons was, muzijk maak„ te, en voorlas, — niet waar, juultje! dan viel u „ de tijd niet lang ? " Een enkele zucht was het ganfche antwoord. „ Nu, nu," zeide de oude trouwhartige — „gij zijt, 4, fchijnt het, geheel wanhopig: — hij zal wel weder „ komen, en als hij het niet van zelf doet, dan haal „. ik hem hier! "

Den ouden auer. was feldheim eenige malen op de firaat ontmoet , wanneer hij hem dan ook gevraagd had, waarom hij hem thans niet meer in zijn huis zag? Feldheim had zich zoo goed mogelijk trachten te ver* ontfchuldigen; maar hij voelde,'dat niets krachtig ge. noeg ware, om een langer wegblijven te regivaardigen. Hij nam dus verlof, en zocht naderhand het kommando ter afhaling der remonteer-paarden,, waardoor hij, op eene niet in het oogloopende wijze, eenen geruimen tijd afwezig kon zijn van zijn garnizoen.

Juultje wendde alles aan, om haar verdriet voor de oogen van zulke goede menfehen te verbergen; en deze beftendige infpanning had eindelijk het weldadig gevolg', dat zij niet geheel en al bezweek. Hoe diep zij zich in den beginne ook gegriefd vond, zij overtuigde zich

nog*