14? twijfelingen, ontstaan uit het ongelukk.geval

ii e i l !

Zeer eerwaarde, beroemdfle en geleerdfte Heer Doctor, zeer geëerde Broeder, Begunftiger en Vriend!

Het is reeds een jaar geleden, dat, volgens het regtvaardig oordeel van God, de monniken,, die het heiligdom van de H. ottilia bewonen, zeer bedroefd zijn gemaakt; ja, al de Katholijken dezer provincie zijn, helaas! voor het aangezigt der ketters befebaamd, en aan hunne befpot'ting en gelach blootgefteld geworden. Want, onder toelating van God, heeft een, aan den duivel zich overgegeven hebbende, dief, het allerheiligste Sakrament, te gelijk met de ouwelkas, uit den tabernakel durven rooven , en, welk een fchelmftuk! hetzelve, onder zeer vele gedeelten, durven opeten. Alhoewel de roover gevangen is, en hij zijne verdiende ftraf, zoo als men gelooft, heeft ondergaan, en door den ftrop en de vlammen zijne misdaad heeft verzoend; alhoewel de kelk uit zijne fchuilplaats, waarin hij door dien fchurk, door zijn geweten en de vrees overmand, verborgen was, eerbiediglijk en met alle pracht, aan zijne Godheid is terug gegeven; alhoewel, bij die gelegenheid, de Goddelijke deugd der Heilige, en het meer dan hemelsch licht harer oogen, niet zonder grootfpraak werd geroemd en gepredikt; en alhoewel niemand meer twijfelde, of deze wond was op deze wijze uitmuntend genezen, en zelfs het likteeken verdwenen; nogtans is de wond weêr opengebroken, en het kwaad, erger dan het eerfte, is dieper doorgedrongen, dewijl een andere dief even denzelfden kelk, te gelijk met het hoogwaardige Sakrament, hetwelk veertig deelen, gelijk men zegt, bevatte, heeft geftolen, en, ik weet niet waar heen, weggevoerd heeft; zoodat federt dien tijd (er zijn, zoo ik niet mis, reeds negen maanden verloopen) noch de Zaligmaker, onder de gedaanten van het

Sa-