ADELEIDE- EN TORSTENSKIOLD. 1qi

„ voelt geene liefde voor mij, en kan dus, als gelief,, de, geen offer van u verlangen; maar als uw koning „ eisch ik gehoorzaamheid. Maak de boeijen des ge„ vangenen los en voer hem in de armen van zijnen

vriend en koning terug." '

Adeleide volbragt haren last met bevende handen en een kloppend hart, haar aangezigt gjoeide; en in den teedereii fpoed, dien zij maakte, verwikkelde zij de boeijen van haren geliefden nog 'meer.

De monarch ijlde toe, floeg zijne armen om torstenskiold en drukte-hem een en andermaal aan zijne borst.

„ O welkom, driemaal weder welkom !" riep hij uit, , welkom aan mijn hart! — Adeleide heeft mij alles l, gezegd: fpre'ek , wat moet ik dóen, om u zoo veel „ liefde te vergelden? — Ik wil het beproeven — ik „ wil pogen, uw edel voorbeeld na te volgen, — ook ,, ik wil mijne drift beftrijden. ——• Ik wil aan uwe „ grootmoedigheid alles opofferen; ik laat aan u mijne ,, geliefde over, ik wil meer dan koning zijn, ik wil

mijnen torstenskiold gelijk worden."

Nu ontllond er een lang ftiizwijgen. — Adeleide zag torstenskiold aan, uit zijne blikken fpraken liefde en verlangen. Met aandoening riep zij uit: ,, o mijn koning! torstenskiold zal geene vreugde „ fmaken, totdat ook gij voor u een hart gevonden „ hebt, dat u Onverdeeld bemint en geheel en al uwer ,, waardig is. — De trouw van uwen vriend, zijn tee,, dere ijver voor zijnen koning, ontvlamden het eerst „ liefde in mijnen boezem,. en:, had hij op dien tijd, „ toen gij leedt, gevoelloos voor uwe fmart kunnen ,, zijn, o! dan had hij alles in mijne oogen verloren, „ ik zou hem veracht, hem van mij afgeftooten heb,, ben. — Nog is uw hart niet geheel gelukkig; wij ,, mogen het diis ook niet zijn, wij zwoeren elkander „ bij onze laatfte fcheiding, .om uwen wil eeuwig, ge„ fcheiden te zullen blijven, en, zoolang gij niet gelukkig zijt, onze ganfche vreugde in deugd en in de „ bewustheid eener edele handelwijze te Hellen,"

„ Neen," zeide gustaaf adolf geroeid, en legde de handen der beide gelieven in elkander : „ Zijt ge> ,, lukkig en berooft uwen vriend niet van het fchoon» jj genot, u gelukkig te zien."