J22 LAND-EN VOLKSKUND. BERIGTEN VAN ZENDELINGEN.

blad lezen, waarop een gebed gefchreven ftaat. Hun akkergereedfchap is nog volkomen hetzelfde als het in de oudfte tijden geweest is. Voldoet hun een ftuk land, dat zij eenigea tijd gebruikt hebben, niet meer, dan breken zij üechis hunne tenten op, om zicti elders neêr te Haan. • , , .

Het klimaat van Tripoli wordt door de hier wonende Europeërs voor gezond gehouden. Oogziekten, chronifche rumatismen en melaatschheid tasten er wel menig een aan; maar over het geheel vindt men er even zoo weinige zieken, als geneeshceren, wier kundigheden ook nog zeer beperkt zijn, en die hunne voornaamfte kuren verrigten door aderlating, kopping, branding en afhouwing. Van het branden maken zij wel in de meeste gevallen gebruik, drukkende alsdan een gloeijend ftuk ijzer op het ligchaam. Bij gewone ziekten maakt het diëet een der voornaamfte middelen van genezing uit. De amputatiën worden ondernomen, zonder dat men de arteriën verbindt , en bet overblijvende ftuk van een lid, dat afgezet is, wordt, na deze bewerking, in heet pek gelloken. Armen- ot ziekenhuizen heeft men niet. . , A

Onder de flaven, welke men uit de binnenlanden van Afrika te Tripoli brengt, worden er vele gevonden die zich Christenen noemen. Deze menichen zijn een fchoon en wel gefpierd fiag van Negers, maar tevens zoo onwetend, dat men hen al ligt tot den Muhammedaanfchen Godsdienst kan overhalen. De belnydenis is in hun vaderland niet bekend; maar men vindt hen tevens onkundig van het kruis, en andere Godsdienftige zinnebeelden der Christenen. Een zeker inpolitaansch officier bragt eens een aantal van deze Negerflaven te warer naar Algiers, en terwijl hij s avonds ergens ten anker lag, hoorde men op een nabij geleden fchip de avondklok luiden; maar hoe was hq niet verbaasd, toen hij bij zijne Negers op dat geluid een zeer luidruchtig vreugdebetoon ontftaan zag. lisander toeroepende en omarmende, wezen zij op net fchip, waarvan het gelui uitging.

herhaalden zij gedurig, en men kon hierbij duiaelyk Ontdekken, dat, zij zich hun vaderland herinnerden. De fcheepstolk vond in die Latijnfche of Itahaantche uitdrukking aanleiding, om hen over de reden van hunne blijdfchap te ondervragen, en zij antwoordden hem, oat