343 IETS OVER VERDRAAGZAAMH. EN REGTZINNIGHEID.

germaatfchappij, onzeker, onvast, twijfelachtig en wankelbaar,- ja, men geert den naain van verdraagzaamheid aan iets, hetwelk wezenlijk eene hoogst laakbare onvcrfchilligheid is.

Op de eerfle vraag f dus , waarmede dit Ver/lag begint: „ Wanneer, namelijk, men'op zal houden de

dwaasheden onzer voorvaderen uit hunne graven op „ te delven, en voor het nagedacht ten toon te ftel„ Ien?" ~~ is dit het eenvoudigfte antwoord; dat zulks dan zijn zal, wanneer men zal ophouden te fchrijven, in den geest, waarin dit Verflag gefield is: — niemand toch kan, met meer regt, gezegd worden, dwaasheden op te delven, dan de (teller van dit Ver'Uag; niemand, die de gevoelens der voorvaderen fmadelijker ten toon ftelt dan gij, die, met kracht en geweid, er u op toelegt, om fmadelijk te bejegenen, hen, die van u in gevoelen verfchillen, en dit doet gij met het zoete woord van verdraagzaamheid in den mond, maar niet de bitterheid van eenen ouden wrok in het harte. Mei in ore fel in corde.

De gejehiedenis, die leermeesteresfe des levens, die hoodfehapfter der oudheid, dat licht der waarheid, rigt geene fcheidsmuren op, dit is in zich zelf onmogelijk; en, indien het gelijk, zoo volkomen aan uwe zijde'is, wat fchuwt gij dan, dat de gefchiedenis van dat verledene ons het licht der waarheid doe zien, en eene leermeesteresfe zij, om, in ons verder kerkelijk- en maatfchappelijk leven, elkander Christelijk te leeren verdragen? Maar nu, deze vrucht der gefchiedenis, kan nooit uit een eenzijdig onderzoek geboren worden , het moet aan alle partijen even zeer vrij (taan, daadzaken en gevoelens te ontwikkelen, en dit kan geen nadeel doen, wanneer men zich flechts in acht neme, om niet, gelijk in dit Verflag gefchiedt, met woeste drift, met hoon en aanmatiging, te fpreken. Of, is het eene hgte befchuldiging, welke gij tegen onze voorouders, die dan toch ook uwe M-^de-christenen geweest zijn, uitfpreekt, dat zij gewetensdwang geoefend hebben? Is dit nu een middel om de wonden te heelen van uwe fee uze ? Waarlijk, het is geene geringe aantijging, en, indien wij ons in een gefchiedkundig onderzoek wilden inlaien, zou er op deze harde inculpatie nog al vrij wat aan te merken zijn. Maar gij toont ons, op welke manier gij dien fcheidsmuur zoudt afbreken, door welks

op-