$§S over. de voortteling der pijn" en denneboomen,

de familie van het naaldhout behoorenden ban evenwel eene veel aan merkelijker befchadi'ging doörftaan, en heeft tevens een fterker vermogen van voortteling, dan de' overige foorten van pijnboomen. Er zijn ons dikwijls; lorkenboomen voorgekomen, die nieuw lot in de plaats yan uirgeuomene takken fchoten, en zij zijn ook over het geheel gefchikter voor het noordelijk klimaat, dan andere naaldbladboomen. Men vindt in het Bernfctie jariksbosfchen tot op eene hoogte van 6000 voeten boven de oppervlakte der zee, terwijl de den (rJssttanne), niet hooger dan 5000 en de beuk en de eik nrat boven de 3000 voeten opgroeijen. In Siberië wasfen de lariksboomen tot bij de IJszee, terwijl de gewone pijnboom (fichte) reeds bij Irkutzk ophoudt In' Europa heeft zich wel de lariks veel minder noord-/ Waarts op verfpreid, en in Lapland vindt men dien zelfs in het geheel niet, zoodat hij naauwelijks den zestigften gtaad van de noorderbreedte bereikt; maar daarentegen komt de roode of pek pijnboom '(rotfyannè) , die zelts in Noorwegen niet gevonden wordt, op de ILaplaiidfche Alpen voor tot op de hoogten van bijna 30C0 voeten, terwijl de eigenlijke pijnboom (fichte) de zelfde Alpen even zoo hoog verfiert, en zich tot boven jo°- N. B. uitftrekt, De zirbelpijnboom (pinus qembra), die in het zuiden van Europa te huis behacrt, groeit in Zmtferland tot op 6300 voeten boven de oppervlakte der zee, en wordt zelfs aangetroffen bij de Sneeuwgrenzen van den Grim/ei.

De heer kallmeijer , een der beambten van het WeniÏDgeroder woudbeftuur, heeft in het bovengemeld T-ijdfchnft, eene belangrijke onderzoeking medegedeeld' ©vcr_ net zoogenaamde wegfchüiven (fchieben) of de affpnngers (abfprünge) in hosfc'hen van' pijnboomen. fiieu had wel voor lang opgemerkt, die menigte van jonge loten en uit!oopfels_, welke men omtrent het herfstfaizoen en in den winter in die boslchen en in rnindere^ plamfoenen van pijnboomen verlirooid vindt, vooral in jaren, waarin men aan dit geboomte weinig vrucht gezet ziet. Ik had dit ook zelfs federt 28 jaren-' dikwijls gezien, en weldra opgemerkt, hoe de kruisbekken, zoo dikwijls zij hunnen bijzonderen ftnaak aan pijn- en denneknoppen niet voldoen kunnen, hunne ïoevlugt nemen tot de jonge uitfpruitfels, en, na het ^tpikken der mannelijke bloeifems,, de uitfpruitfels

zel«