over de voortteling der pijn-en denneboomen. 359

zelve afbijten en verftrooijen. Men houdt doorgaans eene in de groeijing dezer boomen gegronde natuurwet voor de oorzaak van zulk eene verftrooijing; nien denkt dat de vruchtknoppen van het naaldhout de jonge loten beletten voort te fchieten, en dezelve, als ware het, affchuiven, en dat men dus na zulke winters . gedurende welke de affpr ngers in de pijnboom- . bosfchen jrijkeip verlirooid liggen , op eene ruime opbrengst van pijn- en dennezaad mag hopen. Hoe dit een"en ander niet dan vooroordeel is, heeft de heer kallmeijer, op grond zijner eigene ervaring, aangetoond, leerende, dat er niet alleen dikwijls een flecnt gewas van zaadknoppen volgt, wanneer men veel affpringcrs vindt, maar dat deze ook altijd, het talrijkst zijn, wanneer er een Hecht knoppenjaar voorafgegaan is; en verder dat de eekhorens zoowel, als de kruisbekken, medewerken tot deze vernieling; en eindelijk, dat de door deze diertjes verftrooide loten, in zich zelve de blijken vertoonen van niet in zulk eene gedaante gegroeid te zijn.

ware welvaart der arbeiders, bij eene uitgebreide manufacture. met machinerie.

(Verflag napcns de groote Katoenfpinnerij, geves» tisd te New-Lanark, en bejluurd door den heer r. owen. Door den heer pictet te Gelieve. Vertaald uit het Tijdfchrifi Bibliorhe* que Uidverfelle , Octobre i3i8. Scienc. et Arts. V. 9. P. 144—158.

(Vervolg en Slot van Bladz». 318.)

Eene der geliefkoosde (tellingen van den heer owen is , dar, om den mensch goed te maken, men hem vooral gelukkig moet maken. Hij tracht dezen grondZ 4 re.