DRIE PARABELEN VAN F. A. KRUMMAfHER- 371

bood mij te zwrjgen en op te merken," „ Zie," zoo fprak hij , „ i'chieiijk zullen er nieuwe fcbxppmgen

beginnen." . .. , „ , A •*

„ Daarop fchepte hü water in zijne holle band uit het beekje, dat er voorbij ftr"mde, en befprengde driemaal de takken, en zie! nu hingen al de lakken vol groene bladeren, zoodat eene koele fchaduw 0&9 omringde, vermengd met liefelijke geuren " „ Waarvan is," riep ik uit, „ deze liefelijke reuk bij de verkwikkelijke fchaduw?" —

„ Ziet gij niet," fprak de Godsman, „ den purperverwigen Moefem, zoo als hij uit de groene bladeren voortfproot, en in trosfen nederhangt ? "

„ Ik wilde fpreken, maar een zacht koeltje fuisde in de bladeren, en ftrooide de bloemen rondom ons neer, even gelijk als de fneeuw uit de wolken nedervalt. Naauwelijks lagen de bloemen op de aarde, of er hingen tusfehen de bladeren roode granaatappelen neder, even als de amandelen aan den Maf van aSron. — Toen verliet mij de Godsman in diepe verwondering."

Hier eindigde nathan. Toen vraagde salomo zeer fchielijk: ,, waar is hij? Hoe is de naam van dezen

Goddelijken man? Leeft hij nog?" —

Toen antwoordde nathan: „ Zoon van pavid .' ik heb u een droomgezigt verteld." — ' '

Als salomo deze woorden hoorde, werd hij bedroefd in zijn hart, en fprak: „ hoe kunt gij mij zoo bedriegen ?"

Maar nathan voer voort: „ Ik heb u niet bedrogen, zoon van izaï! Zie, in den tuin van uwen vader kunt gij alles in wezenlijkheid befchouwen, zoo als ik u gezegd heb. Gefchiedt met nog aan eiken granaatboom en aan andere boomen hetzelfde?"

,,Ja," zeide salomo, „doch onmerkbaar en in langen tijd!"

Toen antwoordde nathan : „ Is het daarom minder een Goddelijk werken, omdat het in zachte ftilte en onbemerkt gefchiedt? Ik meende, het ware even daarom zooveel te Goddelijker."

Erken eerst de natuur," zoo fprak hij daarop, ,., en haar werken! dan zult gij gemakkelijk aan iets hoogers gelooven, en niet meer wonderen van eene menfehenhand verlangen." „ Aa a