G« L. VON BLUCHER , PRINS VAN WAGSTADT. 3*3

Wat ge eertijds ook voor lauwerblad'ren,

In 't menfchenetend oorlogsveld, Ten kroon mo« voor uw' fchedel gad'ren,

Geen palm blir.kt fchooner, ed'le held! Dan dien gij phikt in Frankrijks {treken. Euroop' en eigen land te wreken

Op 's dwinglands dollen euvelmoed, Gaf aan uw zwaard, der fcheede onttogen , Den blikfera van Gods alvermogen,

Die neérüorc, wat zijn flits ontmoet.

„ Europa bukke, in 't ftof vertreden, „ En torsch' de kluisters van den Gal, Tot loon van eigen fpoorloosheden. „ Een oogst van ramp en plagen zal „Mijn hand," fprak God, „doorhem verwekken: „ Zijn benden half eene aard bedekken,

Gelijk aan 't gruwzaam ongediert',

„Dat, als de fchrik der uchtendlanden, „ Met onverzaadb're leeuwentanden, „ Een eden tot woestijn ontfierc.

„ Van 't zoele zuid tot *t kille noorden

,, Bukke alles neder voor een' magt, „ Gehard, door blaken, rooven, moorden,

„ Die allen tegenftand belacht.

De Gallifche arend laat' zich vinden „ Waar prooijen zijn, hem tot verflinden

„ In mijn* verbolgen toorn bereid. „ Europa's toeftand in die dagen, „ Bij de overmaat der zwaarfte plagen,

» Zij nacht van enk'ie onzaligheid.

„ Doek