BE GEVAREN DER. MISLEIDING." .517

„ den jongen selchow mijne hand'' — en de woorden ftierven haar op de lippen, terwijl zij bij afwisfeling nu bleek , dan rood werd.

„ Gij begeert hem dus niet?"

„ Dat zeg ik juist niet, maar hij is zoo ligtzinnig, „ zoo "

„ Op dit voorwendfcl w,as ik niet gevat," viel haar de tante in de rede; „ goede hemel! fede.it wanneer. „ zijt gij dan zoo verliandig geworden? — Indien gij „ geene andere redenen hebt, kind lief! dan moest „gij, dunkt mij in mijne eenvoudigheid, flechts Ja l „ zeggen."

Julia zweeg, dewijl zij, in de ovcrrasfing, eigenlijk niet wist, wat zij antwoorden moest; maar plotfeling kwam bij haar de gedachte op, om selchow zeiven te overtuigen, dat zulk eene verbindtenis hem en baar te gelijk ongelukkig moest maken.

Nog denzelfden dag bood zich daartoe gelegenheid aan.

Selchow gaf haar een bezoek, met oogmerk, om uit hare ontvangst te zien, hoe zij zijnen voorflag had

opgenomen.

Hij vond julia in den tuin, alwaar zij, in diepe gedachten verzonken, in eenen fchaduwrijken boomgaard van beuken langzaam op en neder ging. Op het zien van hem beving haar eene koortsachtige huivering, terwijl ook selchow, die anders nimmer zijne tegenwoordigheid van geest verloor, angflig en verlegen fchecn.

Met eene bevende Item vraagde hij eindelijk: M Mag „ ik hopen?" „ Wat?"

„ De gelukkigfle flerveling te worden!

„ Waan dit niet, selchow! Wij beiden kunnen „ nooit gelukkig met elkander zijn."

„ Ware het dan eene dwaze vergisfing, julia! in„ dien ik mij vleide, u. niet geheel onverfchillig te „ zijn?"

„ Ik laat aan uwe verdienden alle geregtigheid weder„ varen, maar tot eenen gelukkigen echt behoort meer; „ wij zijn niet voor elkander gefchapen— hernam julia op eenen zachten toon, terwijl eene onwillekeurige fchaamte haar terug hield van hem meer te zeggen.

Kk 5 „Hoe?",

I