git:. WET DAL DER BRAMINEN. m***™»*mB^tMm, ■■■■■■■ui ■ ium , li»

HET DAL DER BRAMINEN.

{Eene Indifche Gelijkenis.')

In een der fchoonfte oorden van Inclië, onder eenen eenwig helderen hemel, ligt een, door bergen omringd, vreedzaam dal, dat federt oude tijden door vrome vereerders van den heiligen Brama [God} bewoond werd.

Derwaarts kwam eens over het gebergte een jonge Indifche vordenzoon, en begeerde met den vader en opziener van den, vreedzamen Braminen - dam te fpreken. Aan zijnen wensch werd voldaan. Een grijsaard, van eene groote en edele geftalte, ontving den onbekenden jongeling. „ Zijt welkom," zoo iprak hij tot hem., j,*, jonge vreemdeling! in ons vreedzaam dal, hetzij gij niet opzet tot ons komt, hetzij gij van uwen weg afgedwaald zijt."

Het eerde is zoo," zeide de jongeling; „ ik korn met opzet...['

De grijsaard viel hem in de rede en fprak: ,, De vreemdeling 'is ons altijd welkom, in ons dal. Wij oefenen hier de heilige gastvrijheid uit aan ieder', zon,der te vragen, wie hij zij, of waarom hij kome. Want wij volgen nog de oude gewoonte, dat wij niet eer, dan na den derden dag, naar den naam en de begeerte des vreemdelings vragen. Dringt u dus niets, dat onze fpocdige hulp noodig heeft, zoo kom dan als. mensch en broeder in onzen kring, en geniet met een vrolijk hart, wat wij u kunnen aanbieden."

De jonge vordenzoon boog zich, en volgde den grijsaard in cië koele fchaduw van hooge palmboomen, waar een talrijke familie - kring vergaderd was.

Mannen en vrouwen, jongelingen en maagden, alle van eene edele gehalte en vriendelijke aangezigten, kwamen den vreemdeling te gemeete, groeteden hem

open»