HET DAL DER BRAMINEN, gi$

openhartig, even alsof zij hem jaren lang gekend en bemind hadden. Kinderen huppelden rondom hem, en reikten hem bloemen toe.

,, Ach! welk eene woonplaats der onfchuld en der vreugde ! " zuchtte de vorftenzoon.

„ Deze wonen hier altijd bij elkander," hervatte de grijsaard. ,, Want in onze harten leeft Brama [GociJ, daarom veranderen onze gevoelens niet; en wij zien hem in elk van zijne fchepfelen en gaven, even daarom ontbreekt het ons nimmer aan vreugde; en wij kennen derhalve ook geene behoeften, welke wij niet bevredigen kunnen."

Een diepe onwillige zucht ontglipte aan de borst des jongelings.

Gij zijt vermoeid wegens uwe reis," zeide de grijsaard , en wenkte. Terftond traden twee jongelingen nader, en bragten een voetbekken, om den vreemdeling de voeten te wasfchen; en twee bloeijende maagden reikten hem de edelde vruchten des dals over,

De vorftenzoon wilde zijne voeten niet laten wasfchen. „ Dit is de gewoonte der heilige gastvrijheid," zeide de grijsaard, ,, en eene verkwikking, welke de fterkere billijk en gaarne den vermoeiden fchenkt. Hier heerscht geen onderfcheid tusfchen heer en Haaf. Wij yereeren in eiken reiziger het menfchelijk aangezigt, dat hem ons, als eenen zoon van Brama, den liefdevollen, bekend maakt.

De vorftenzoon zweeg, maar een gloeijend rood be« dekte zijne wangen , en zijne knien beefden.

„Hij is niet wel!" zeiden de jongelingen, die voor hem het bad bereid hadden —, ,, zijne knien beven." —

Hij heeft ook niets van onze vruchten genoten," zeidtn de maagden vol medelijden.

Toen trad de grijsaard tot hem, en vatte zijne fidderende hand. „ Mijn zoon," fprak hij, ,, de hitte des dags heeft u afgemat. Ik wil u in onze woning leiden, opdat gij den flaap moogt genieten. Hij zal u nieuwe kracht fchenken, opdat gij u over het heilige feest, dat Wij morgen verbeiden, verblijden moogt." v Pe jongeling het zich. door den yriendelijken grijsaard

ia