545 het dal der. braminen.

geenen dank, dien ons niet toebehoort. — Thans zult gij met ons het vrolijke feest der liefde vieren."

De grijsaard had naattwelijks zijne woorden geëindigd, of de jongeling brak in eenen vloed van tranen uit, en hij bad den grijsaard hem uit het dal uit te leiden op den weg, welken hij gekomen was.

De grijsaard verwonderde zich over den zonderlingen vreemdeling, en verzekie hem op den weg, welke uit liet dal leidt.

Daarop begon de jongeling t ,, Ik verlaat uw dal voor eeuwig. Jk meende in uwer midden rust te vinden , doch ik heb de verfchrikkelijkfte plagen van mijn geheel leven doorgedaan "

„ Ik verfta u niet" — viel de Brarhin hem in de rede, en zag den jongeling verwonderd aan. — ,, Ons vreedzaam dal?"

,, Uw dal, eerwaardige vader!" —* riep de jongeling — j, is de verblijfplaats des vredes en der onfchuld."

„ Bij ons wordt geen traan geplengd," zeide de grijsaard met eene hemelfche kalmte — „ als de tranen der vreugde en der dankbaarheid; geen druppel blóeds be*1 Vochtigt de aarde, en geen zucht der beleedigde on* fchuld ontheiligt den adem van Brama, De grond, die ons draagt en voedt, de lucht, die ons omringt, is zuiver en onbevlekt."

Maar ik" — riep de vorftenzoon — ,, ik ben een onreine! Dat is het, dat voor mij Uw fchuldeloos dal tot eene verblijfplaats van kwalen en angften maakt."

De grijsaard zweeg, en een traan van*erbarming en medelijden vloeide uit zijne oogen op den ongelukki* gen jongeling neder.

Zij (tonden aan de grenzen. De jongeling nam nu we* der het woord en fprak: „ Eerwaardige grijsaard, uwe goedheid verfcheurt mijn hart! Och! of gij toch in ftaat waart, om hetzelve te genezen! Hoor nu nog mijne ongelukkige gefchiedenis."

,, Zie, ik ben de zoon van den koning amandua; voor mij was zijn troon en de heerfchappij over Indic beftemd* — Doch deze handen zyn met onfchuidijj

bloed