158

bepalingen tee voorkoming van

Een stoomschip, hetwelk voorlijker dan dwars het mistsein hoort van een schip, welks positie niet verkend is, moet, voor zooverre de omstandigheden van het geval dit toelaten, de machines stoppen en dan met omzichtigheid navigeeren totdat gevaar van aanring geweken is.

Bepalingen omtrent het uitwijken.

Inleiding. Gevaar van aanvaring. Gevaar van aanvaring kan, indien de omstandigheden het toelaten, bemerkt worden door zorgvuldig de kompaspeiling van het naderend schip na te gaan. Indien de peiling niet noemenswaard verandert, moet aangenomen worden dat er geen gevaar bestaat.

Art. 17 (thans Art. 14.)

Indien twee zeilschepen elkander naderen, zoodat gevaar voor aanvaring bestaat, moet een van beiden wijken als volgt, n.1.:

a) . Een schip, dat met ruimen wind zeilt, moet wijken voor een

schip, dat bij den wind zeilt.

b) . Een schip, dat over stuurboord bij den wind ligt, moet wijken

voor een schip, dat over bakboord bij den wind ligt.

c) . Wanneer beiden met ruimen wind zeilen, doch over verschil¬

lende boegen liggen, dan moet het schip dat over stuurboord ligt, wijken voor het schip, dat over bakboord ligt.

d) . Wanneer beiden ruim zeilen over denzelfden boeg liggende,

dan moet het loefwaartsche schip wijken voor het lijwaartsche.

e) . Een schip, dat voor den wind zeilt, moet voor een ander schip

uit den weg gaan.

Art. 18 (thans Art. 15.)

Indien twee schepen onder stoom, recht of bijna recht tegen elkander insturen, zoodat gevaar voor aanvaring bestaat, moeten beide naar stuurboord uitwijken, zoodat zij elkander aan bakboordszijde voorbijvaren.

Dit artikel is alleen van toepassing in gevallen dat schepen recht of bijna recht tegen elkander insturen en wel zoo, dat gevaar voor aanvaring bestaat en is niet van toepassing op twee schepen, die, indien zij hunne koersen vervolgen, van zelve van elkander vrijloopen.

Het is dus alleen van toepassing, wanneer elk der twee schepen recht of bijna recht tegen het andere instuurt, met andere woorden, wanneer bij dag elk der twee schepen de masten van het andere schip met zijn eigen masten in ééne lijn of nagenoeg in ééne lijn heeft, of wanneer des nachts ieder der twee schepen de twee zijdeliehten van het andere ziet.

Het is niet van toepassing, wanneer bij dag een schip een ander recht vooruit ziet, welks koers den zijnen kruist, noch wanneer bij nacht het roode licht van het eene schip gekeerd is naar het roode licht van het andere, of hel groene licht van het eene schip gekeerd is naar het groene licht van het andere, noch wanneer