NOG IETS OVER TREFiCANS.

17!)

Wat de trefkans aangaat, is bij de nieuwste vuurmonden vrijwel het volmaakte bericht. Deze overgroote nauwkeurigheid van het schot heeft evenwel in de practijk weinig of geen waarde, aangezien de fouten door den schutter gemaakt zóóveel grooter zijn, dat die van den vuurmond, zelfs als ze 3 a 4 maal zoo groot waren, nog geheel buiten beschouwing konden blijven.

In de eerste plaats stelle men dus alles in het werk om de fouten van den commandeur te verminderen.

Behalve door doelmatige schietoefeningen trachte men dit doel te bereiken door de houding van den commandeur bij het richten zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Bij de kanonnen van 7.5 en 5 cM. werd hiervoor reeds veel gedaan, maar voor het eigenlijke scheepsgeschut blijft in dezen nog veel te doen over voor men kan zeggen, dat het bereikbare verkregen is. l, a. v. Z.

Bovenstaande opmerkingen werden mij door den schrijver ter inzage o-egeven. Het is mij zeer aangenaam daaruit te zien, dat de trefkans met het zwaardere geschut waarschijnlijk gunstiger zal zijn dan door mij werd ondersteld. De gegevens waarover de heer Z. beschikte, miste ik, en moest mij dus bepalen tot die gegevens, welke ik kon krijgen.

Wat de redenen voor de grootere trefkans aangaat, wensch ik nog daaraan toe te voegen, dat de grootere aanvangssnelheid ook ten gunste van de trefkans in zee medewerkt. Het projectiel toch verlaat de monding in eene richting, die de resultante is van de aanvankelijke snelheid en de snelheid van het opstellingsvlak, (dus in verticale richting de slingersnelheid). Wordt nu bij het afvuren de slingersnelheid foutief in rekening gebracht, dan zal de afwijking grooter zijn naarmate de aanvankelijke snelheid kleiner is of m. a. w. naarmate de vluchttijd grooter is. Moüton.

UIT DE PERS.

„Militaire Spectator", 63e jaargang, No. 7.

Huishoudelijkheden II. Als vervolg op Huishoudelijkheden I, in den vorigen jaargang No. 10, waarin het geschutvuur bij de Marine, voornamelijk wat aangaat het gebruik van wrijvingspijpjes en het schijfschieten, benevens de schietrapporten werden besproken, worden door O. de conduite-rapporten van officieren en onderofficieren behandeld.

Na eerst de groote moeielijkheid aan het invullen verbonden te hebben betoogd, en op den aanhef der instructie daarvoor te hebben gewezen, waarin o.a. voorkomt „ zoo is het noodzakelijk

dat de commandeerende officieren van het gewicht dier taak doordrongen zijn, en haar met de meeste nauwgezetheid ten uitvoer leggen, en tevens indachtig zijn, dat de wijze waarop die plicht