OPLEIDING VAN DE ZEEOFFICIEREN.

890

Pracktijk: Exerceeren en ook schijfschieten met geschut, gymnastiek, schermen, zwemmen, schijfschieten met de handwapenen, de Staunch.

De lezer gelieve het bovenstaande als een proeve te beschouwen, waaraan het noodige verschikt, gewijzigd en bijgevoegd kan worden. Dat kan alleen door de practijk worden uitgemaakt. Ook gaven wij maar globaal aan en niet uur voor uur, omdat eerst het principe dient te worden uitgemaakt.

Men denke pok niet, afgaande op de, laat ons zeggen, magere leerstof, dat wij oppervlakkige zeeofficieren wenschen te maken. Juist die grief doen wij nu aan de opleiding.

De adelborsten leeren nu zoodanig, dat het worden zeeofficieren die van alles wat, maar niets goed weten, uitzonderingen daargelaten. Laat ons er maar rond voor uitkomen; waardoor onze Marine-officieren in het algemeen zich dan zoo onderscheiden van die van andere marines, het is juist door dat oppervlakkige, wat thans niet precies een voordeel is. Waar de vreemden hebben speciale manoeuvriers, artilleristen, torpedisten, navigateurs, daar heeft de Nederlandsche Marine de kundigheden van die allen, en nog van den machinist er bij, in één persoon willen vereenigen ! — met natuurlijk het te verwachten resultaat.

Wij daarentegen zouden wenschen, vooral practische zeeofficieren te vormen: artilleristen, torpilleurs, tacticiens, die den gewonen dienst ook goed_ deden; officieren die daarin een eer zouden stellen. Officieren die niet reeds als adelborst door een groote hoeveelheid geleerdheid den gewonen dienst met een zekere geringschatting bejegenden. Niet genoeg kan op practische vorming van onze zeeofficieren worden aangedrongen. Onze groote voorvaderen, de groote zeehelden, naar wie zij gemodelleerd moeten worden, en niet alleen in toasten °f bij feestredenen, waren ook mannen van de practijk en geen halve geleerden, von der Jugend an volgepropt met wetenschap.

En wanneer dan de adelborsten alzoo drie jaar op het Instituut waren geweest, moesten zij, zooals gezegd, embarqueeren op een van de groote stoomschepen, type „Atjeh", ten einde gedurende een jaar als adelborst 2e kl. de practijk te leeren op zee, buitengaats.

Naar hetgeen zij op dien tocht bleken te zijn, moesten eindbekwaamheidsstaten worden opgemaakt, waarna zij als adelborsten le klasse op voorloopige ranglijst werden geplaatst, om, na eenig verlof, met den eigenlijken dienst op de actieve schepen hun car" rière aan te vangen- Zij moesten dan minder beschouwd worden als leerlingen dan wel, zooals nu, als jeugdige officieren (2e luitenants) aan boord geplaatst, om den dienst te leeren door dien te doen.

Na twee jaar adelborst Ie kl, geweest te zijn, waarvan hoogstwaarschijnlijk de helft op het folio van luitenant ter zee 2e kl., moesten zij definitief luitenant 2° kl. worden na het afleggen van een examen, waaruit bleek, dat zij in zeetactiek, rechtspleging, zee-