186

MARINEBEGBOOTING VOCR HeT DIENSTJAAR 1895.

Ten aanzien van de bewapening van de drie in aanbouw zijnde schepen type A kan worden medegedeeld, dat niet de vrees voor overschrijding der geraamde kosten tot het gebruik van de voorhanden kanonnen van 21 cM. heeft geleid. Door den vorigen Minister werd reeds besloten om snelvurende kanonnen van 15 cM. te verstrekken in plaats van de vroeger aangenomen kanonnen van 15 cM. A. Bewapening met kanonnen van grooter kaliber dan 21 cM. is, met het oog op den gevorderden staat der schepen, niet mogelijk.

De schotten van deze schepen zullen waterdicht zijn; zij worden daartoe zorgvuldig beproefd. De deuropeningen worden gesloten met gemakkelijk te behandelen deuren, die evenwel niet van het dek af bediend kunnen worden, omdat dit eigenaardige bezwaren medebrengt.

Die schepen zijn niet voorzien van eene boegbuis voor het lanceeren van torpedo's en kunnen daarvoor ook niet meer worden ingericht.

_ § 5. Personeel. De ondergeteekende acht vooralsnog geene aanleiding aanwezig voor eene wettelijke regeling van het onderwijs bij de zeemacht; de behoefte daaraan laat zich, zijns inziens, niet gevoelen.

Het met veel talent geschreven artikel van C. S. in de Sde aflevering van den 9den jaargang van het .Marineblad"' over de opleiding onzer zeeofficieren heeft ook hij met de meeste belangstelling gelezen. Hij heeft het daarin behandelde rijpelijk onderzocht en overwogen en is tot het besluit gekomen dat wijziging van het stelsel van opleiding onzer zeeofficieren niet gewenscht is.

De gronden waarop C. S. eene wijziging van het opleidingsstelsel aanprijst zijn niet dat de zeeofficieren niet meer beantwoorden aan hetgeen van hen gevorderd wordt, niet dat zij blijkbaar te kort schieten in de vervulling van hunne taak, niet dat zij achterstaan in ontwikkeling bij de zeeofficieren van andere natiën, niet dat de behoefte gebleken is om aan de opleiding eene meer practische richting te geven. Integendeel: hij neemt aan dat de tegen-' woordige adelborst der 1ste klasse in betrekkelijk korten tijdleen bruikbaar officier wordt.

Indien dit werkelijk zoo is — en de bij het Departement van Marine inkomende conduite-rapporten bewijzen het —, indien geen twijfel bestaat omtrent de bekwaamheid der zeeofficieren, en indien het steeds mogelijk bleek om uit die officieren de meer dan gewone kennis vereischende speciale betrekkingen goed te vervullen, dan ziet ondergeteekende inderdaad niet in, waarom het noodi"zou zijn het stelsel der opleiding te veranderen.

De voornaamste grond waarop de afkeuring van het bestaande stelsel berust, is: de langdurige tijd dien de adelborsten der 1ste klasse in hun rang doorbrengen. Die tijd is, zooals bekend is, thans abnormaal lang; daarop mag dus geen zoo ingrijpende maatregel, als C. S. wenscht, gegrond worden. De kwaal wijst, naar de meening van ondergeteekende, vanzelf een beter geneesmiddel aan;