BERAADSLAGINGEN.

537

schepen, geschikt voor den algemeenen dienst en dien in Nederlandsch-Indië, passende voor onze taak.

En dan is voor mij de keuze niet moeilijk. Toch maakt, mijns inziens, die keuze voor den nieuwen aanbouw het tot stand brengen eener organisatie onzer zeemacht niet overbodig. En op dit punt wensch ik in de eerste plaats nog even de aandacht te vestigen.

Dit doende beweeg ik mij in de lijn der tusschen Regeering en Kamer gewisselde schrifturen. In het Voorloopig Verslag, § 2, toch is de aandrang herhaald, om op de grondslagen eener vaste organisatie de verhouding tusschen de levende en de doode strijdkrachten onzer marine duurzaam te regelen.

De wenschelijkheid van een stelsel van aanbouw werd door zeer velen andermaal in de afdeelingen geuit; onder aanvoering van meerdere gronden werd de noodzakelijkheid eener doeltreffende, vaste organisatie betoogd, om een einde te maken aan de bestaande wanverhouding tusschen materieel en personeel; om den band te bewaren, die tusschen deze beide bij eene oorlogsmarine niet mag ontbreken.

De heer Minister erkent in de Memorie van Beantwoording (§ 2, bladz. 1) »de wenschelijkheid om beide zaken meer duurzaam te regelen", en verklaart „gaarne te, zullen overwegen op welke wijze die duurzame regeling zal zijn tot stand te brengen".

Die erkenning verheugt mij; ik hoop dat de Minister ook de gelegenheid zal vinden tot die overweging, en dat die overweging tot een resultaat moge leiden, dat ons wordt voorgelegd. Nog steeds toch 'blijf ik de meening toegedaan, dat wij ernstig moeten blijven trachten eenen waarborg te verkrijgen, dat wij ten opzichte van den bouw onzer schepen langs geleidelijken weg zullen komen tot het gewenschte doel, onafhankelijk van de wisselende inzichten van hen, die aan het bestuur zijn, of van toevallige financieele omstandigheden.

Een plan van aanbouw, berustende op eene voor de zeemacht vastgestelde organisatie, is daartoe noodig. Eene omschrijving daarvan is mijns inziens bij ons — bij de beperkte taak onzer zeemacht

zeer wel vast te stellen, rekening houdende zoowel met onze

financieele als met onze personeele krachten, waar het immers niet meer mog elijk is om — en zulks door de invoering der pantseringen van het vèr dragend geschut en van het torpedomaterieel — als vroeger, schepen voor allerlei diensten te bestemmen, moet eene scherpe afscheiding gemaakt worden tusschen het materieel voor plaatselijke verdediging en dat, wat voor den eigenlijken zeedienst bestemd is.

Zich rekenschap gevende van de taak, die de zeemacht zal hebben te vervullen, moet gezorgd worden, dat het materieel zoo goed mogelijk voor de aangewezen taak geschikt zij; moet^het materieel voor één bijzonder doel — ik denk aan de plaatselijke verdediging — slechts geschikt, zooveel mogelijk worden beperkt, óök en vooral om zoomin mogelijk krachten aan de eigenlijke zeemacht te onttrekken, om zoomin mogelijk vaartuigen te hebben, die geen of slechts geringe oorlogswaarde bezitten.