564 MARINEBEGROOTINU VOOR HET DIENSTJAAR 1895.

bied der zedelijkheid, Mijnheer de Voorzitter, het spijt mij het hier te moeten verklaren, is in het algemeen nog zeer veel te doen.

En, wat mij nog meer spijt, is daaraan dadelijk te moeten toevoegen, dat de meerderen in vele gevallen den minderen op dit pad voorgaan.

Toen ik voor weinige dagen den Minister van Oorlog wees op de dikwijls zedelooze gedragingen van sommige jongere officieren, die aanleiding gaven tot insubordinatie, werd ik in mijne algemeene beweringen van hooggeachte zijde in deze Vergadering tegengesproken.

Welnu, Mijnheer de Voorzitter, ik moet, ik moet in het algemeen belang, ook ten opzichte van sommige jeugdige marine-oificieren, deze verklaring herhalen.

En om nu te voorkomen, dat tegenover mijne algemeenheid eene andere algemeenheid wordt geplaatst, wensch ik te constateeren deze enkele feiten, die slechts een gering deeltje uitmaken van de velen door mij persoonlijk waargenomen.

Meermalen gebeurt het, Mijnheer de Voorzitter, dat jonge officieren in abnormalen toestand, versierd met bloemen en lampions zich langs de straten doen rijden, op de wijze van jolige studenten de gansche stad in opschudding brengen en ten slotte afstappen in een of ander café chantant of bordeel.

Nu is dit volstrekt in geen geval van mij een pessimistische beschouwing, doch naar mijne meening mag een officier, een ambtenaar dus, zich niet op zulk een wijze aanstellen. Hij heeft een rang op te houden en is geen student, en in hooge mate wordt het gezag ondermijnd, wanneer een mindere een officier op zulk eene wijze langs de straten ziet zwieren, een officier, die wellicht den volgenden dag in een krijgsraad als zijn rechter zitting neemt.

Door mij is gezien, hoe een officier van gezondheid der lete klasse plaats nam boven op een rijtuig, dat volgeladen met pas aangestelde adelborsten der lste klasse, door hem werd henengeleid naar een bordeel, waar ook mindere militairen toegang hebben.

Groote ergernis heeft in de betrokken gemeente gewekt liet feit, dat twee vrouwen van verdachte zeden gedurende den ganschen nacht hebben vertoefd op de kamer van een officier in zekere marinierskazerne, waaruit zij ten aanschouwen der minderen in den vroegen morgen, maar niettemin na de reveille, werden uitgelaten. En om aan te toonen de verstandhouding, die meermalen werd opgemerkt tusschen jonge officieren en vrouwen van verdachte zeden, moet ik melding maken van het feit, dat eenmaal door mij werd bijgewoond het vertrek van een oorlogsschip uit zekere marinehaven, waarachter ten aanschouwen van honderden op de kade uit eene vlet gevuld met bordeelbewoonsters hun een vaarwel werd toegewuifd.

Mijnheer de Voorzitter, waar zulke diep treurige feiten, 't zijn er slechts enkele en zeker de minst ergerlijke, moeten worden geconstateerd, daar geloof ik is nfijn eerbiedig verzoek ook aan dezen Minister geoorloofd : weer toch met alle gestrengheid en bestraf met alle gestrengheid zulke ergerlijke tooneelen, waardoor het gezag der overheid op zulk eene ruwe wijze vertreden wordt.