630 marinebegrooting voor het dienstjaar 1895.

riniers en matrozen met hun kader, maar men pleegt altijd zijn bloed te koelen aan afdeeling II, A, het materieel. Wanneer als ditmaal voor dat einde ongeveer 41 ton gevraagd worden, dan krijgen wij een amendement gelijk dat, hetwelk thans aan.de orde is; was 5 millioen voor hetzelfde doel gevraagd, dan was a fortiori dergelijk voorstel gedaan.

En was gevraagd slechts 3 millioen, ik ben overtuigd, dat het amendement ook niet ware uitgebleven ; want met de goede bedoeling van bezuiniging draagt men die amendementen voor om te komen" tot vermindering qnand même, naar allen schijn zonder te vragen of het onderwerp die vermindering lijden kan, of welke plaats de te verminderen post in de begrooting eigenlijk inneemt.

Toch is het waar, dat in de Marine-begrooting tusschen de onderdeden, speciaal die van materieel en personeel, zekere evenredigheid bestaat, of bestaan moet. Die evenredigheid wordt natuurlijk in acht genomen bij het samenstellen van de begrooting, en behoorde ook in 't oog gehouden te worden bij het beoordeelen er van, en bij het voorstellen van amendementen.

Van dit laatste blijkt hier echter niet; en bij gemis hiervan moet het gevolg wel zijn, dat die evenredigheid, die verhouding tusschen de onderdeelen, verstoord wordt, en dat men het eene onderdeel verminderende, het andere intact latende, bij het eene een tekort, en bij het andere, in casu het personeel, relatieve weelde schept.

Dat was den heer Viitur.y geenszins ontgaan, die niet ten onrechte deed opmerken dat het personeel

De Voorzitter : Mag ik den geachten spreker doen opmerken dat het personeel thans niet aan de orde is; wij hebben op het oogenblik te doen met het materieel.

De heer Rutgers van Rozenburg: Juist, Mijnheer de Voorzitter, maar wij hebben hier te doen met de bestaande wanverhouding tusschen personeel en materieel, welke verergerd worden moet door het amendement; en op dit nadeel van het amendement de Kamer wijzende, meen ik volkomen in de orde te zijn.

Te recht dan zeide de heer Viruly Verbrugge dat het personeel compleet is, of zoo goed als, en dat de wachtschepen overvol zijn; maar zijne conclusie op het remedie door hem aan de hand gedaan, n.1. nu ook het personeel op voet van vrede te brengen, gelijk hij het noemt, kan ik niet beamen of admitteeren, aangezien een vijand die ons beoorlogen wil, wel zoo welwillend^ niet zijn zal om ons eenige jaren vooraf te waarschuwen, opdat wij tijd hebben om personeel te oefenen en materieel aan te schaffen, d. w. z. schepen te bouwen. .

Neen, om aan het euvel tegemoet te komen, is de weg, gelijk de Regeering voorstelt, de restauratie van het materieel te ondernemen.0 Voor materieel is thans op de begrooting gebracht eene som van 41 ton, dat is na aftrek van zeker bedrag aan onderhoud, hetwelk er in begrepen is, juist zoo wat de 3!/3 millioen, door den