in de eebste kamer der staten-generaal.

811

Voor de opleiding buitengaats zorgt hij zooveel hem mogelijk is, bij het zoo beperkt aantal schepen, waarover hij daartoe beschikken kan, en waarop ik zooeven reeds wees. . De transportdienst, dien de fregatten nu doen, is zeker wel niet overeenkomstig hunne bestemming en de schepelingen zijn er te kort aan boort!, om er, door grooten scheepsdienst, den goeden marinegeest in te brengen of te houden, en ook te kort voor voldoende oefening op den Oceaan, maar toch acht ik het stellig beter om de aflossing in Indië op die wijze te doen geschieden, dan onze officieren, adelborsten en matrozen de reizen te laten maken per mailstoomer, waartegen ik reeds meermalen opkwam. Die particuliere gelegenheid kan men nu uitsluitend voor de non-combattants en de mariniers reserveeren.

Met groote belangstelling las ik het uitgewerkte, degelijke rapport, van den schout-bij-nacht C. ten Bosch, en het verheugt mij dat de Minister de opleiding van jongens en kwartiermeesters daarnaar regelde. Ook ik verwacht daarvan gunstige resultaten. Wel is ééne periode, tot militaire vorming en oefening, op_het logementschip in Nederland, daarom minder gunstig, namelijk die in den winter van October tot Maart, maar ik zie ook geen weg om dit euvel geheel te ontgaan. Wellicht kon men het verminderen door het aantal matrozen le klasse, dat in October met de «Nautilus" naar zee gaat iets hooger te stellen, dan bij het uitgaan in den vóórzomer; dit zou tevens het voordeel geven van de bemanning wat te versterken bij uitgaan met winterdag; het tuig van de „Nautilus" is toch vrij zwaar, en op de 160 jongens, of kinderen, die er aan boord zijn, valt de eerste dagen in het geheel niet te rekenen.

Voor ik over het personeel eindig, Mijnheer de Voorzitter, veroorloof ik mij nog eene vraag te richten lot den Minister. Bij de behandeling dezer begrooting in de andere Kamer, werd door den heer van Vlijmen het volgende gezegd:

„Het betreft namelijk eene grief, die bij mij gerezen is tegen de marine in Nederlandsch-Indië. Ik weet — het is mij van nabij bekend — dat er op het punt van samenwerking tusschen zee- en landmacht in Nederlandsch-Indië wel eens moeilijkheden zijn gerezen, moeilijkheden daaruit ontsproten, dat sommige marine-officieren wel eens, laat ik het woord noemen, chicanes maakten met betrekking tot de aanvoering van expeditiën; ancienniteits-quaestiën werden wel eens door sommigen — ik zeg niet door allen — opgeworpen, waardoor moeilijkheden ontstonden bij gelegenheid van krijgstochten.

„Nu is mij ter oore gekomen, en ik weet niet of ik juist ben ingelicht, dat de commandant van de maritieme middelen in de wateren van Lombok reeds bij den aanvang bezwaren had ingebracht tegen de benoeming van den kolonel Segov als tweeden bevelhebber van de expeditie, en dat tengevolge van zijn bezwaar als tweede bevelhebber is aangewezen de generaal van Ham. Later heb ik vernomen dat toen de landingsdivisie aan wal is gezet te Ampenan, diezelfde commandant van de maritieme middelen een jong luitenant ter zee le klasse als hoofd van de landingsdivisie heeft aangewezen,