ARBITRAGE EN VREDE.

123

«De conferentie spreekt in het belang van de rechtvaar«digheid en den vrede den wensch nit, dat in den vervolge «alle parlementair geregeerde landen in de internationale «congressen der Europeesche mogendheden vertegenwoordigd «zullen zijn."

Dat het tweede der genoemde punten op de agenda stond, vond zijne aanleiding daarin, dat de conferentie geen enkel orgaan bezat en er geen band bestond tusschen de leden in het tijdsverloop van de eene vergadering tot de andere. Na eene lange discussie vereenigde de meerderheid zich met de volgende wijze van voorziening in de bestaande leemte :

«Het jaarlijksch bureau der conferentie is als internationaal «parlementair comité belast met het nemen van maatregelen «voor de vredelievende ontwikkeling van mogelijke conflicten.

„Met voldoening constateerende dat ingevolge het te Lon«den genomen besluit in de meeste landen interparlementaire «comités zijn opgericht, verklaart de conferentie te Rome der»gelijke instellingen voor de andere landen urgent.

«Elk dier comité's kan eene buitengewone interparlemen«taire conferentie bijeenroepen.

„Om dit aan die comité's gemakkelijk te maken erkent „de conferentie de noodzakelijkheid van een algemeen secre«tariaat, dat als archief en bureau voor statistiek en infor«matie dienst doet en voorstellen moet doen betreffende het „in studie nemen van de ter conferentie te behandelen „punten."

De conferentie eindigde hare werkzaamheden na Bern te hebben aangewezen als de plaats der samenkomst in 1892, en de wenschelijkheid te hebben uitgesproken om daar aan de orde te stellen de samenstelling van een Hof voor arbitrage.

Hare besluiten werden door de zorgen van het algemeen secretariaat medegedeeld aan de voorzitters van alle parlementen in Europa. De verdere werkzaamheden van dit nieuwe lichaam bestonden voornamelijk in het bewerken der vorming van de comité's in de landen, waar zulks nog niet geschied was. Deze pogingen

opening van de conferentie te Rome door den president der Italiaansche kamer van afgevaardigden gehouden.

De Italiaansche Regeering grondde hare weigering op de beschouwing dat het geschil liep over een daad van nationale autonomie, welke aldus niet aan een scheidsgerecht kon worden onderworpen.

In het arbitrage-artikel van het verdrag was er toch alleen sprake van dat geschillen over de uitlegging en de toepassing van het verdrag aan scheidsrechters zouden worden onderworpen.

Yan Zwitsersche zijde werd geoordeeld dat, aangezien hierover verschil van meening bestond, de arbiters benoemd moesten worden en deze dan konden onderzoeken of de zaak tot hunne competentie behoorde of niet.

De voorstanders van een Hof van arbitrage waren van oordeel, dat als dit bestaan had, Italië's weigering onmogelijk was geweest.