IN NEDERLANDSCH-INDIË.

171

de kosten der reconstructie te doen opwegen, vooral daar het schip, zooals hieronder zal worden betoogd, geene trajecten van aanmerkelijken duur meer zal hebben af te leggen, en over het algemeen weinig onder stoom zal behoeven te zijn. Ook is het belang van een mtgebreiden werkingskring voor het schip, als drijvende batterij gebruikt, geheel 'op den achtergrond getreden. Wat de stoomketels betreft, de° „Prins Hendrik'' heeft kort geleden nieuwe gekregen; de „Koning" moet ze geheel nieuw hebben.

Wat de bewapening aangaat, deze moet voor beide schepen o-eheel veranderd worden. Ten opzichte der kosten van het daartoe benoodigde geschut, met affutage, munitie en verder toebehooren, dient in aanmerking te worden genomen, dat dit materieel, ook na het aan den dienst ontvallen der schepen zeiven, elders kan worden benut, mits men zorg drage daarvoor het beste, thans verkrijgbare, te kiezen. De uitgave voor deze aanschaffing mag dan ook niet in haar geheel tot de bewapening der schepen gerekend worden.

De opstelling van het geschut is zeker al zeer moeielijk in overeenstemming te brengen met de thans meer en meer veld winnende beginselen. Beide schepen zijn monitors met twee torens, ingericht voor 4 stukken zwaar geschut, die over het ontruimde dek een uitgebreid schootsveld hebben, maar voor een nevenbatterij van zwaar snelvuurgeschut is geene plaats. Toch kan niet worden aanbevolen, de torens te verwijderen, en de schepen te voorzien van nieuwe barbetten, kazematten of andere verbouwingen, welker kosten niet in overeenstemming zouden zijn met het toch altijd gebrekkig blijvend resultaat. Ware het mogelijk, op het bovendek tusschen de beide torens, des noods met opoffering van een deel van het schootsveld van deze, eene kazemat te bouwen, of ergens in het benedenschip plaatsen te vinden voor eenige stukken snelvuurgeschut, met plaatselijke pantsering van het boord, dan zou dat, mits niet te veel wijziging, ook van het verband, noodzakelijk makende, misschien aanbeveling verdienen, maar de torens late men in ieder geval bestaan. Hunne ruimte is voldoende voor zeer krachtig geschut. Het feit, dat de lange kanonnen, in verband met den stand der dekhuizen, het geheel ronddraaien van do torens onmogelijk maken, is in de practijk geen bezwaar, omdat de niet te doorloopen gedeelten toch binnen de onvrije velden vallen.

Worden, zooals ik meen te moeten aanbevelen, de beide pantserschepen als drijvende batterijen gezamenlijk voor de defensie van het Oostervaarwater aangewezen, dan is het voorzeker het eenvoudigste, de ruime torens van de „Koning" te bewapenen met eene geschutsoort van groote pantseruitwerking, en de „Hendrik" met snelvuurgeschut van het zwaarste kaliber. Er is dan geene andere verbouwing noodig dan die in de torens voor de veranderde affutage, en de beide schepen, vereenigd ageerende, vertegenwoordigen te°zamen artilleristisch althans, eene macht, gelijkstaande met een hedendaagsch slagschip van den tweeden rang, zoo niet van den eersten.

Torpedobewapening is voor deze schepen niet noodig; het wapen moet bij de verdediging der gaten op andere wijze vertegenwoordigd worden; hierover later.